Afdèei verandering is van het Moerasfige Paarde-
11. * ftaart, ’t welke, in ’t Water groeijende, een
sfl*!™’ dikker Steng verkrygt, met veele Sleuven o f
Paarde- Voortjes overlangs. By Frankfort aan den
f tM Main is het, in Waterige Greppels, ook
waargenomen (*). In onze Provinciën fchynt
het , tot nog t o e , dus niet gevonden te
zyn.
VI. (6) Paardeftaart met de Steng naakt en rauw ,
Huemale!* aan ^en VOet eenigermaate Takkig.'
Winterig. , . ; ,
Deeze Sport is in Zandige Slooten aan
den Duinkant en andere ftilftaande Wateren
van ons Land ; als ook door geheel Europa,
zelfs in Rusland en byzonderlykinSwee-
den , vry gemeen* Ook groeit z y , zo hier
als elders, in vogtige Bosfchagiën. Men
vindt daar van, waar over men zig billyk mag
verwonderen , by D odonóus en L o b e l
geen Afbeelding. Zy fchynen dezelve gehouden
te hebben voor eene verandering van
het Groote Paardeftaart, dat echter de Steng
niet
('*) Reichard , Flora Francofurt.1772. p. 117.
("6) Equijetum Caule nudo fcabro, bafi fubiamofo.
Gort. Belg. 276. Fl. Suee. 838 , 931. Eq. Scapo nudo
fimplicisfitno. R. Lugdb. 496. Gkon, Firg. 196. Eq. hy-
ema'e Flor. Lapp. 394. Eq. Fol. nudum Ramofum &
non Ramofum. C. B. Pin, 16. Theatr. 248. Equifetum.
Cam» Epit. 692, f. A. Equif. Caule fubnudo aspetrimo.
Vagiiiis Caulinis indivifis, Rameis ciliatis. Hali.. Belv,
mfrnt; III, p. 3«
niet rüuw heeft, gelyk dit, het welke deswe./VII»
gen Schaafftroo genoemd, en van de Schryn- j}.. k
Werkers gebruikt wordt cm glad Hout té ^ 0FD*‘
polyften. Andere Soorten zyn daar toe ook PmvdeM
Wel in gebruik, en worden , wegens dz ftaart,
ruuwheid, in Dnitfchland gebezigd, om Tinnen
Vaatwerk te fchuuren : weshalve men het
Kannênkrïiid noemen zou» Die naam, echter,
kan ook wel daar aan gegeven zyn, wegens
de aartig in elkander fteekende Leedjes, welke
zeer zigtbaar zyn in deeze Soort» Om
dat. zy ’s Winters overblyft, zal onze Ridder
’er den bynaam aan gegeven hebben,
van Wïnterïg Paardeftaart»
Het heeft de Stengen fomtyds wel vier of
v y f Voeten lang, aan ’ t end gekranst; doch
voor ’t overige uit Leedjes beftaande , die
zelfs naauwlyks getand zyn , wit gezoomd ,
niet zwart , gelyk de anderen > hoewel met
zwarte Tipjes. Dé Takken, welken het
fomtyds uitgeeft, hebben integendeel de
Scheedjes Óoghaairig getand. Over ’t geheel
Is de Steng zeer ruuw op de kanten van haa-
re Sleuven , en draagt op den top een zeer
zigtbaar bruin Aairtje.
Van dit Paardeftaart getuigt L i n n ^e u s :
dat het een goed Voedzel vóór de Paarden
z y , maar fchadelyk voor de Runders , die
’er de Tanden doorkwyt raaken, en het derhalve
dikwils weg fmyten \ terwyl ook de
Schaapen, die ’er door miskraamen, dit Kruid
niet willen nuttigen. C 2 (7)
JI» Dzsr. XIV. Stuk,
im