Afdebu VaD b’nneu wat groenachtig en hebben een
ik U zwarte Hooroige Schil of Dop. Het groeit
stük°FB" aldaar besc in een Zandige, drooge en losfe
Grond (*).
Zquifetum (4). Paardeftaart met eene gejïreepte Steng en
Fiuviatile. mna enkelblad}g Loof.
Rivierig. ■ • ö J
Wegens de groeiplaats aan de kanten der
Rivieren en Meiren in ons Wereldsdeel, gaf
LiNNi E ü s - ’er dien bynaam aan. Zodanig
komt het in Lapland overvloedig voor. Veelal
vindt men *t op Waterige plaatfen, gelyk het
by ons ook in vogtige Weidlanden, en aan
de kanten der Slooten groeit. Over den Ty-
ber te Rome waren plaatfen, zodanig met
dit Kruid bezet, dat menze Codeta noemde ,
zo F e s t ü s verhaalt: wegens de Staartachtige
gedaante van hetzelve, dat eigentlyk den
naam van Hippuris voerde. By ons noemt men
het Groot Vaardefiaan , en in het Sticht van
Utrecht Breekebeen, volgens den Heer |de
G or-
C~) Equifetum Fol. octonis. Reife durch lsland. Kop-
penh. and Leipz. 1774. 11. Th. p. 230.
(4) Equifetum Caule ftriato, Frondibus fubfimplicibus.
Gort, Belg. II. p. 276. Equif. Caule non fulcato latis-
fimo, Verticillis denfisfimis. Ft. Suec. 836, 930. Equifetum
paluftre longioribus Setis. C. B. Fin, 15. Theatr.
242. Hippuris. Lob. I c. 793. Don. Kruidb. 98. Equif.
alterum. Tabern. Krauterb. 590. Equif. Caule Florifero
nudo, fterili verticillato , radiorum quadraginta. Hau,.
Htlv. incfioat. 111. p. 1.
Go r t e r ; waarfchynlyk wegens de brpofch-, v il.
heid der Stengen., Het groeit, in Switzerland, A m b eu
op koude Waterige plaatfen, aan Meiren van Hooed-
zuiver Water, in Berg- Valeijen en omftreeks *™]faarde„
Bern, zegt H a l l e r , die het aldus b spaart.
fchryft,
,, Het is de fraailte van alle onze Paarde*
„ flaarten , met een Steng van een Ellehoog,.
„ een Duim dik , met dertig tot veertig Bla*
„ den, die diep gefleufd en vierkantig zyn.
„ De Steng beftaat uit veele taamelyk lange
„ Leedjes, ook Takken uitgeevende. Z y is
„ bleek,,wordende door den tyd zwart; week,
„ niet gefleufd, Pypig bol, met kleine Pyp-
,, jes rondom de groote geplaatst. DeScheed-
,, achtige Leden zyn in zo veel fpitfe Tan-
„ den gefpleeten, als de Krans Bladen heeft.
„ Deeze Stengen bloei jen niet: maar’s Voor-
,, jaars komen ’er andere dikke Scheuten, zon-
„ der Bladen, een Voet of ■ amtfqrhalf lang,
,, met Roosachtige, Bloemdopjes , hebbende
„ een blaauwachtig Stuifmeel.”
Dit Paardeftaart, zegt zyn E d., zal het ge- Gebruik,
weest zyn , dat men te Rome tot Spys gebruikte
, onder ’t Gemeene Volk. Het was
’er, echter, in weinig achting (* ). L i n-
NjEus merkt aan, dat het in Sweeden afge-
fneeden wordt tot Voeder voor de Koeijen ,
om
(*) Equifetum, Hippuris, vituperata nobis, extiflguit
Curfomm Lienes. Pein. Bijt, Bat, L. XXVI.
11. Daar.. XIV. Stuk..