260 B e s c h r y v i n ö v a n
VIII.
Aide£l.
1 1 .
fioO TD -
#TUK.
Vederiruid.
I
Najas
Marina
Zeewa- terige.
„ Bloemen, onderfcheiden , in de eene zo
,, wel als in de andere zeer zeldzaam eenige
,, Tweeflagtige. Ik vreez’ dat deeze de voor*
„ gaande al te naverwant zy ”. Volgens T ur*
r a heeft dezelve vier Blaadjes in de Kransjes
en Tweeflagtige Bloemen.
Tot de Klasfe der Tweehuizigen behooren
nog de twee volgende Geflagten van Wa«
terplanten.
N A j A s. Najade.
Hier heeft de Mannelyke Bloem een Rol«
ronden tweedeeligen Kelk, en een vierdeelig
Bloemblaadje, zonder Meeldraadje: deVrou*
welyke geen Kelk of Bloemblad, maar één
Stamper of Vrugtbeginzel, en een éénhok-
kig Eyrond Zaadhuisje.
De eenigfte Soort ( i ) wordt doof onzen
Ridder Zee-Najade genoemd, terwyl alle de
'Autheureü dezelve als een Rivier-Plant aan»
mer-
Ci) Najas. Syfi. Nat. Neg. Xl l l . Gen. 1096. Nart.
Cliff. 437. Ft. Suec. 791, 877. R- Lugdb. 10, GoüaN
Monsp. 500. Fluvialis vulgaris latifolia. V aill. Mem,
1719. p. 17. T. 1. f. 2. Fluv. latifolia et anguftifolia. Mich.
Gen. i i . T. 8. f- 1 . 2- Fotamogeton Fluviatile Sargas*
fo fimile lucens. Pluk. Alm. 304. T. 216. f. 4. Flu-
vialiï fpecips Spinis infefta Raj. Suppl. 132. ^ Fluv*
fyecies Flagellum Chrifti difta. Raj. Suppl. ijjx. Fluvia*
Us Pifana. J. 13, tiifl. 111. p. 779.
merken, geevende ’er zelfs den naam van VIII.
Fluvialis aan. G ouan zeg t, dat zy voorkomt jj. u
in ftaande Waters en in de Rivier: V aillant, Hooro* _ . STUK.
dat zy op den bodem van Rivieren en Stroo- Najade.
men groeit. J. Badhtnös noemtze Fluvim
lis Pifana; om dat zy gevonden was in de
Rivier van Pifa, loopende naar Livorno. Plu-
k en e t geeft ’er den naam aan van Rivier-Fonteinkruid,
Volgens M i che l iu s kwam zy
by Florence, en omftreeks Bononie, voor.
Maar L i n n jEus meldt, dat zy aan de Oe*
vers van Sweeden, in de Öoftzee, is gevon*
en zegt zelfs, dat zy huisvest in de Zeewateren
van Europa (*),
’t Gewas gelykt veel naar het Zee-Kroos
van den Oceaan , genaamd Sargazzo , o f ook
naar die Soort van Fonteinkruid, in onzè
Slooten groeijénde, welke Vorfchen- Slaa g e noemd
wordt ( f ) . De Plant en Bloem zyn
zeer fraay afgebeeld door M i c h e l i u s , die
’er drie veranderingen van heeft , de twee
breed-, de derde fmalbladigen kleiner,* zynde
de Vrugt in de eerfte ftomp en vierzaadig, in
de tweede minder ftomp en éénzaadig; terwyl
de laatfte een éénzaadig fpits dun Zaadhuisje
hadt. R a j u s geeft ’er ook drie Soorten van
op,
O Habitat in Eurqpae Maribus. Sp. Plaat- p; 1441.
tfty Zie het 11. D. VIL Stuk deezer Nat. Hiftorie,
bladZ' 396- .
R 3