m i
aangehaalde figuuren. Want die van R um-
PHius zoude het kleine of gladde Boomva-
pen moeten zyn, welks befchryving geene on-^Hoor»-.
gelykheid der Bladen aanduidt. Ook is het
zelve geenszins ruig en de Puisten van boven Mtm
betrekken dat Boom - Varen veeleer tot het
voor befchreevene Phymatodes; terwyl het ook
flegts Vindeelige Bladen heeft. De Afbeeldingen
van P l u k e n e t geeven zulks niet
meer, dan in andere Planten van dit Geflagt,
te kennen. De laatfte alleen hadt verfchillen-
d e , naamelyk Vindeelige en afgezonderde
gevinde Bladen , doch dit was een Varen van
Maryland naar de Osmunda gely kende, en dus
alhier niet behoorende. Zyn Ed. ondertus-
fchen hadt verfcheide Javaanfche Exemplaa-
ren , met die ongelykbladigheid op eenever-
fchülende manier begaafd , bekomen , welke
naar de laatden vaaPLUKENET, wier ééne
een Afrikaanfche was, geieeken.
Met meer regt zou men hier dat Kaapfe myner
Verzameling kunnen t’huis brengen ; ’twelk in Fig* u
Fig. I , op Plaat X C IX, hier nevens, ten
deele in natuurlyke grootte, vertoond wordt.
Dit h eeft, naamelyk , de Bladen van boven
en van onderen, zeer ongelyk; niet alleen op-
waards allengs langer wordende, maar zeer
verfchillende van figuur, byna als op de Vierde
Soort gemeld is. De onderden zyn driehoekig
, ongedeeld , aan den Voet opwaards
L 5 ge*