Aidbhé, Paardeflaart met êen naakte f^rugtmaa-
Hooïd- * er\ s StenK'y de onvrugtbaare Bladertg.
STUB.
II. veele Laage Landen in onze Provinciën zyn
befmet met dit Paar^eftaart,. ’c welk gemeen-
Akkerig. lyk Heermoes genoemd wordt of ook Unj'er in
Noordholland. Voorts groeit het door geheel
Europa hier en daar in de Weidlanden„
waar van veelen er byna door bedorven zyn-.
Niets is in Switzerland,.des Voorjaars,gemee-
ner aan de Slooten of Graften, en in vogtigr
Landsdouwen, zegt H a l l e r . Het komt
op Zandige, drooge Akkerlanden door geheel
Duitfchland, zelfs in Moskovie, ook veel
voor, en wordt insgelyks in Virginie gevonden.
In de Maand April fchiet deeze Soort uit
den Wortel dunne tedere witachtige Scheuten,
die in een Bloemknop uitloopen, doch fchie-
Iyk verdwynen. In de Meymaand geeft het
zyn
(2) Equifetum Scapo fruftificarite nudo j fterili fron-
dofo Gort. Belg. II. p. 275. Equif. Scapo Fruft. nudo.
Caule fterili Ramis compofitis. Fl. Suec. 833, 92g. 'jffa
JMed. 479. Equif. Setis fimplicibus internodio multotiss
longioribus- R. Lugdb. 496. Equifet. Arvenlê. Fl. Lapp.
390. H. Cliff. 471. Grow. Virg. 123. Equifetum Arv.
longior. Setis. C. B. Pin. 16. Theatr. Bot. 247. EquiU
minus. F uchs. Hiß. 323. Hippuris minor. Don. Pempt
73. Klein Peerdefteert met en zonder Bloemen. Dod!
Kruidt, bl. 9. Lob. I c. 794, 795. Eq. Caule Florifero
nudo fterili verticillato , ra,diorum duodecim. Hall. Hefo%
ïnchoat. HI, N. 1676.
zyn L o o f, behaande uit bogtige Stengels vanAjVIï-
een of anderhalf Voet langte, Knoopig famen- ii. *
geheld uit veele in elkander- heekende Scheed-^K?™*
je s , ieder een Kransje hebbende van ongevaar Paarde
een dozyn lange Borhelige Bladen (*).
Gelyk het zeer weinig te vermoeden is.,
dat de eerhe uitfchietende Spruiten Zaad ,
maar veeleer dat dezelven Bloemdraagende,
en dus Mannelyk zyn , blykt' zulks nog te
meer aan de wonderbaare beweeging van der-
zelver Stuifmeel. H a l l e r heeft die in deeze
Soort, zo hy fchryft ( f ) , waargenomen;
op ’t voetfpoor van S t e h e l i n u s , aldus
fpreekende. „ Van alle Paardehaart, doch
9, inzonderheid van het Akkerige, welks Bloem
„ afzonderlyk van de Bladen voortkomt, in
„ ’t vroege Voorjaar groeijende, fchuddemen
,, de Aair over een Papier uit, dan zal uit de
„ agt Doosjes, die onder de knikkende Schil-
,, den zyn , een groen Stuifmeel vallen, zo
„ zwaar , dat het in Water zinkt. Dit een
9, weinig drooger , echter niet al te droog ,
„ op een Glaasje gehort zynde, zal, wanneer
„ men het door ’ t Mikroskoop befchouwt,
„ aartig huppelen en fpringen; zo dat men
„ het
V J Dit Kenmerk van de byzonder opfchietende Bloem-
fteeltjes, welke ik zeer dikwils waargenomen heb, o«-
derfcheidt dit Heermoes zeer duidelyk van het volgende.
( t) Hujus particulas Spermaticas tripudiare vidL
fielv. utfupra.
B$