s D e Eigensci ïapppen ver
Vil. geen Zaad gaven. Dit heeft ook de vermdar»
AFDBELi j ta
I, de D o d o n j e u s gevolgd ; zeggende , dat
sxüK.rD" Stof, op de rug van derzelver Bladen
ten onrechte van fommigen voor het Zaad;
deezer Planten was aangezien en gehouden
geweest ( * ). Daar moeten dan reeds voor
zyn tyd geweest hebben , die het voor Zaad
hielden. Naderhand is dit Gevoelen, allengs,
zodanig doorgedrongen, dat geen der Kruid--
.kenneren van de voorgaande Eeuw, byna, daar
aan twyfelde. C 'm s a l p i n d s hadt gezegd -
dat ’er een Zemeh'ge Wolligheid agter aan de
Bladen groeide, die het Zaad der Varens was;-
Welk denkbeeld de B a i t h i n u s s e n , R a y
cn anderen toevielen; ja dat T o ur ne for t
gantfch ontwyfelbaar oordeelde, hebbende de
Zaadhuisjes en Zaaden zeer duidelyk in Plaat
vertoond ( f) .
Het Zaad De fchrandere Italiaan, C o l dmn a , naa-
waarge- mely k , hadt,op ’t voetfpoor van C^e s i u s ,
»omen. die Zaaden met fterke vergrootingbefchouwd*
„ Dat ruige uitgroeizel der Bladen (zegt h y )
,, op zyn tyd door het Mikroskoop onder-
„ zoekende , zal men groote groenachtige
„ Bloemen en Zaaden, ja aan het Zaad, voor
„ ’t bloote Oog naauwlyks zo groot als een
„ zwart Zandkorreltje , dat Navelachtige ge-
>» deelte , waar mede het aangehecht was en
„ waar
(O Kruidboek U t ï). 15. Boek ,b!adz. 75-,
CiO InfiU, Rei Herb. p, 538. T. 311, 3*3,
,, waar door het gevoed werdt, ten duide» VIB
„ lykfte gewaar worden. Men zal, naame- i
„ l y k , in die geelachtige Haairige uitpuilin-g^°°FD*
,, gen twee ryën befpeuren van Tuiltjes,
,, ieder omtrent vyftig Bloemen of Vrugten
„ met haare Zaaden bevattende” (*). De En«
gelfchmanW. C o l e , van Briftol, deedt na*
der Waarneemingen daar omtrent, die door
hem, in ’t jaar 1669 , Briefswyze aan den
beroemden Hooic medegedeeld werden en
vervolgens door deezen aan ’ t licht gegeven;
waar van ons R a y kortelyk het volgende
meldt ( f ) .
,, De Huisjes of Doosjes, die het Zaad
„ bevatten , zyn , in de meefle Planten van
,, dit Geflagt, kleiner dan een. Afchgraauw
„ Zandkorreltje , tot de helft, ja in fommi-
„ gen tot een derde o f vierde .deel en mirj-
,, der , gelykende veel naar zekere Blaasjes,
„ met Ringetjes o f Wormachtige Bandjes
j, omwonden. Onder deeze Blaasjes waren
„ ’e r , die men rekende omtrent honderd ,
„ geheel met het bloote Oog onzigtbaare,
,, Zaadjes te bevatten. De Bladen, inzouder-,
„ heid van het Wyfjes Varen , voorzigtig
„ vergaderd en bewaard zynde , vervolgens
„ in de Zon of open Lugt geplaatst, wierdt
„ men een flerke beweeging in derzelver
„ Wol-
Annot. ad Kof, Recchi , in JUfl. Mexif. p. §75.
Cf) Jüji. Plant. Tom. I. p. 13». (
A v