AfdeeL a’ het geluid daar van zelfs kan hooren. De
Hoo' d ” Zaadelyke Ligbaampjes , caamelyk, beweé-
siuk!ID' „ gen en draaijen zig , door een ingeboren
Paarde- Veerkragt. De Bolletjes zyn byna allen
{taart. { T, r
9, voorzien met twee Booten tot vyr toe ;
,, waar van het uiterfte end, gefpleëten , zig
,, weder famenvoegt als een Strik. DieBeent-
s, jes ontfpannen zig met een groote Veer*
,3 kragt, en doen de Bolletjes, verfcheide
„ Minuuten lang, tot eenigen afltand buppe-
3, Jen. Dus. overtreft deeze zeer gemeene
3, Plant alle beweegingen van het gevoelig
„ Boomvaren en de Mimola,grootelyks, in
„ vlugheid en aanhouding (*). .
III. CS) Paardeftaart met eene hoekige Stengs het
Equifettmi Loof enkeldbladerig.
Faluflre. J
Moems- £>eeze Soort, die aan een taamelyk groote
zwarte Aair , op de gebladerde:. Steng, kenbaar
is , komt ook vry algemeen in Europa,
en dikwils op vogtige Velden, doch ook wel
op
Halt.. It. Helveticum. Opusc. Bot. p. 2S1»
(3) Equifetum Caule angulato, frondibns flmpficibus.
G ort. Belg. 11. p. 275. Eq. Setis fimpl. internodia vix
fuperantibus. R. Lugdb. 496. FU Sueir. 835, 929. Eq.
Paluftre. FL Lapp.. 392. Eq- Paluftre breviöribus Setis.
C. B. jFin. 16. Theatr. 242. (i. Eq. Paluftre minus pir
Jyftachion, C. B. Pi»- 16. Prodr. 24. Raj. Angl. ILJ^
p. 131. T. 5. f. 3« Eq. Caule fulcato, Ramis multiflo-
ris, Foliis indivifis. Hall. Jdelv. inchoat, 111. p. a. K«
Op drooge plaatfen en in zeer verfchiilende VII,
Gronden , voor. Dit doet dezelve in by- ^
zondere Geftalten verfchynen. Op ’t droo^H^010-
ge groeijende heeft zy Stengetjes van een paardt.
V o e t, met niet meer dan vier of vyf Sleuven ,ƒ'taart.
geenszins ruuw. In Noordholland wordt dezelve
gemeenlyk Unjer genoemd , als een ondeugend
Kruid. De Steng-Scheedjes zyn gebaard,
bladerig, zeer zwart met witte randen.
Het geeft zeer veele Takken uit, met Kransjes
van agt of negen Bladen, die diep gefleufd
zyn , en ieder Tak heeft eene Bloem-Aair,
Dat in ’t Water groeit, heeft de Steng bree-
der en hooger , met veel meer en dieper
Sleuven , en veel Takken hebben aan 5t end
ook een Aairtje of zwart Knopje. Somtyds
komt het zonder dezelven voor, en dus
vindt menze onder malkander groeijende.
Aan die Knopjes wordt , door de Landlie- Nadee*
den, de nadeeligheid van dit Heermoes ofUn.,lgheid*
je r , voor het V e e , toegefchreeven. Men
is door veele Waarneemingen , dienaangaande,
taamelyk verzekerd. De Paarden fchaadt het
niet, noch de Schaapen; hoewel zy 5t niet dan
by gebrek van Gras eeten; maar het Rundvee
kan dit Onkruid niet verdraagen. Elders wil
men waargenomen hebben, dat het de Beeften
dikwils hun Jong verfmakken doet(*}. Haller
f«_) Eph. Nat. Cuv. Vol, I. Obs, 530, Am. Acad. Vol.
l ‘ P. 5S7-
II. Dsst. XIV. Stuk.