244 J3 E S c H in Y V I N G V A NI
VIII. zorgde met zeer duidelyke Vrugtmaakingen 9
A q EEL’c welk ik nog bewaar. Hier nevens voegde
Hoofd- zyn Ed. onderrigt te zyn , dat aan een Zaad-
S™K* draagende Wierplant zig vooraf vertoonen ,
Wier. lange fmalle, Scheeden , waar in twee ryën
langronde Lighaamen, gelykvormig van figuur
, beiden groen van Kleur» in t midden
door een Bandje aan de Scheede gehecht. Eeni-
gen hebben twee Sprietjes, die door de Scheede
heen gaan en zig daar buiten vertoonen ,
gelyk zy ook door O e n n r u s afgetekend zyn.
Anderen hebben een enkele Punt, aan welks
end men een zwarte Stip waarneemt. Deeze
worden Zaadkorrels, terwyl de anderen met
de Sprietjes vergaan, en ’er blyft maar één
doorgaande ry van Zaadjes in de Scheede over.
Dit laatfle had ik bevoorens ook opgemerkt,
en het door zyn Eerw. my in Vogt gezonden
Bloeizel komt zeer naa met de gedagte Afbeelding
van L innjeus overeen; uitgenomen ,
dat aan het Zaadftengetje of Vliesachtig mid-
delfchotje zekere Schuitachtige Vliesjes uit-
fteeken « welke waarfchynlyk de Zaadbakjes
(Pericarpia) zullen z yn , die ’er ligt afgaan
en misfchien om deeze reden in de Afbeelding
van den Ridder niet voorkomen. Hoe
aeer ik zulks wenfchte te doen, geef ik echter
dit niet in Plaat, laatende de eigentlyke
Hiftorie der Vrugtmaakinge nog over tot na»
der onderzoek.
Wat nü het gebruik betreft, van ’t Zee- Afdeel.
Wier, daar omtrent merkt onze Ridder aan ,
dat de Bladen, aan den Oever opgeworpen, stuk.
en wit geworden door de Zonnefchyn,
de Gothlanders in Kusfens en Matrasfen ge-zee-wierj
flopt worden; terwyl zy het groene Kruid
tot bemesting der Landen bezigen. Aan de
Zeekusten van Groot Brittannieen Vrankryk,
is dit insgelyks, op veele plaatfen, de gewoonte.
De Runders worden-’er, op de Schot-
fche Eilanden , ook wel mede gevoed.
Maar, hoewel L innjrus meldt, dat de Hol:
landers van ’t groene Wier Huisdaken maa-
jken, die byna onverganglyk zyn; is zekerlyk
by ons het allervoornaamfte en byna onont-
beerlyke gebruik daar van, tot het befchutten
der Dyken tegen den ilag der Zee. Hier toe is
dit Kruid,'dat groen op elkander gehoopt tot
een Muur faméngroeit, van de grootfte nuttigheid
voor de aan Zee leggende Provintiën;
-wordende jaarlyks , by groote menigte , in
'Schepen van de Gronden benoorden Wierin-
-gen opgevifcht zynde,aan de Dyken gebragt:
terwyl het , dat zonderling is, ook in ’t Water
geplompt , op zig zelf dient tot het maa-
ken van Wierdyken en Zee-Hoofden. Wy
kunnen derhalve dit Gewas, met de Ouden,
geenszins voor nutteloos of voor gering uit-
maaken (*)» - De
m Alga Herba Marina nullius ulus: inutilis, Horat
io . Fabri Thefctwus. Vilior Alga. Proverb.
Q 3 IL Pebu XIY. Sivk.