D e e ze is , door den zelfden S ch m ie d e l ,
ook zeer fra3y vergroot in Plaat vertoond en
• befchreeven ; zo wel als door den geleerden
M i che l iu s , die ’er drie Verfdheidenheden
een groote, middelflag en kleine , van voor*
fielt , welke op vogtige plaatfen, omftreeks
Florence, gevonden waren. De grootfte der-
zelven was aan haare Hoofdjes met gefteelde
en gekelkte; de anderen waren met onge*
fleelde Blommetjes , die ook geen Kelk hebben,
tx.
iVroESt
IV.
Hoon»*
STUK.
Marchan•
iia,
voorzien. De Groeiplaats was aldaar
aan vogtige Steenen, in derzelver voegen en
fpleeten, als ook aan de kanten van Bronnen*
Op dergelyke plaatfen kwam den Heer SciiMiE-
t )e l deeze Soort in Duitfchland voor, door
wien waargenomen is , dat de gezegde Wrat*
jes begiüzels zyn van jonge Plantjes, die in ’t
Voorjaar aflcheiden, en myns oordeels waar-
fchynlyk bevrugt worden door de ronde Bolletjes
met Draadjes, welke in de zogenaamde
Blommetjes , die onder aan de Hoofdjes zitten
, zyn vervat, en van hem voor Zaadjes
gehouden worden. Want , fchoon hy daar
tegen inbrengt, dat die Wratjes door vogtig-
heid verfmelten en door droogte ook verdwy-
neDj fchynt zulks geen tegenwerping te zyn
van
Plinii primus et Pileatus. Col. Ecph. I, p. 330. T. 331.
Hepatica vuig. major f. Officinarum Italiae. Migh. Geit*
3* T» f. I. Schmid. Icon, Plant, T. 31.
van eenig belangs alzo zekerlyktot de Voort-
teeling in de Schurftmosfen genoeg gelegenheid,
tusfchen een te groote yogtigheid en;
droogte , kan voorkomen , en. de plaatzing
niet alleen van de één en andere Werktuigen,
maar ook de vergelyking met andere Plantjes
van deezen aart; de Gekruifte by voorbeeld,
zulks fchynt aan te duiden. Dat die Wratjes
de Mannelyke, en de gefteelde Hoofdjes met
Bloempjes de Vrouwelyke Werktuigen zyn
zouden, komt my zeer met de ^Igemeeoe
fchikking der Natuur onovereenkomftig, en
zelfs met zyn Ed. voorgaande gezegde ftrydig
voor. De Celletjes, bovendien, uit welken
de gezegde Wratjes beftaan, en de gaapende
Tepeltjes in derzelver Dekzel, fchynen het
denkbeeld, dat zy tot ohtvanging van het
Stuifmeel gefchikt zyn , grootelyks te begun*
ftigen (*).
De kundige D i l l e n i u s ftelde dit twyfel*
achtig, doch de gefteelde Hoofdjes hieldt hy
voor Mannelyke Werktuigen, en de gezegde
Bolletjes, met hunne Wolligheid, voor Stuifmeel.
Hy merkt aan, dat de Wratjes en gefteelde
Hoofdjes op byzondere Plantjes groei-
jen j terwyl M i c h e l iu s dezelven op het
zelfde Plantje of Blaadje heeft afgebeeld. Die
Au-
(*) Foeminei Flo,res in Fronde, tanciuam Verrucse.
1Syft, Nat. Veg. XIII. p. 804.
f lh 4
IX.
At ukbl,
IV.
IIüQfJD'
STUK,,
Marchantiet.