X. fArowx.
III.
HooKJ*
STUK.
Stuif-,
«wam.
666 IJ Ï .* ;C ;I R * V I MC VAl ?
zelfftandigheid, gedoomd, geen Wortel
hebbende,
Die Aard vrügten, welken men in ’t Latyn Tu>
beray in ’t Franfch Trufes, in ’t Hoogduitfch Truffels,
in.’t Italiaanfch Tartuffi, in’t Hollandfch Tar-
tuffels of ook Aardbuilen noemt, maaken hier de
eerfte Soort. Men vindtze niet alleen in Italië,
maar ook in Vrankryk en verfcheide deelen van
Duitfchland , doch aanmerkelyk verfchillende.
M ic h e l iu s merkt aan, dat dezelvzn rondachtig
zyn , met een ongelyken Bast, die als
bezet is met een menigte punten van Diamanten
, en dus zeer ruuw ; de zelfftandigheid,
van binnen, Eeltig, en,gelyk de Pit van eene
Moskaatnoot, door veele Streepjes of Spleetjes
verdeeld en gevuld met ronde Celletjes of
Zakjes, ieder twee, drie of vier, rondachtige
Zaadjes bevattende. Van de zodanigen werden
in Toskanen, ’s Winters, in het Gebergte
, gegraven, met een fmaakelyk welriekend
Vleefch; des Zomers in Bofchachtige plaatfen
en
dice deftitutum. Syfl. N a t. Feg. XIII. Gen. 1217. G o r t .
Belg. li. p. 330- Lycoperdon folidum. Ft. Lapp, Suec.
ï u 6 , 1 *8 1. R. Lugdb. 519. D a l i b . Pdr. 391. Tuber
Brumale. M ic h . Gen. 221. T. i m . Tuber. M a t t h . Diosc.
544. L o b . Ic. 11. p. 276. T o u r n f . Inft. 565. T. 333-
G l e d . p. 157. Sterb. p. 308. T. 32- fi. Lycoperdon
ovato - oblongum glabrum &c. Gled.^ p. 156 Tubera
fubterranea Tefticulorum formi. M e n i z . Fug. T. 6.
Boebh* Lugdb, I. p. IS’.
en Boomgaarden , omftreeks Florence; van
binnen bleeker, met minder Smaak en Reuk. ui.
des hy ze in Winter* en Zomer * ft ruffels on" s^ ° ïB'
derfcheidt. [ Smif-
Van deezen aart komen die Aardvrugten , m uwam.
de Zuidelyke deelen van Vrankryk, ook overvloedig
voor. De Proven^aalen noemenze
Rabeisfos. Doorgaans groeijen zy in magere
Gronden, daar men naauwlyks eenige Planten
ziet, dan Lavendel of Wilde Thym en
dergelyken. Het Landvolk weetze op te
fpooren , door middel van een Zeug, welke
zy op dergelyke plaatfen brengen, en, wanneer
dezelve het Gat diep genoeg gegraven
heeft, om aan den Truffel te komen, zo trekt
de Hoeder haar by den Poot met het Touw te
rug; dan ligt zy den Kop op , als wanneer
hy haar eenige Gerst aanbiedt , en, terwyl zy
die opvreet, haalt hy den Truffel uit de Grond.
Dit Werk wordt meest door Vrouwvolk ver-
rigt, die met dit ft’ruffelzoeken den Kost winnen.
Men'kanze, in de Zomer, fomtyds ook
vinden, door in de Zonnefchyn te letten op
plaatfen daar vergaaringen van Vliegen tot
éehige hoogte boven den Grond zig verheffen;
maar dan is deeze Aardvrugt doorgaans
bedorven o f Wormgatig, en in 5t algemeen
hebben de Zomer - Truffels weinig Smaak of
Reuk (*). ' Ia
(«) Garidel. Hifi. des Plant. l ’Aix tn Provence. p.474*
II. De u .. X ÏW Stbk.