X. pernoelje , doot hem in Brabant gevonden ,♦
A n!EL' welke hiertoe behoorenzou, zo-Gleditsch
sS°k°ID‘ wil, die verhaalt, dat decze Rditfchers in het
Kimpr-.Mark Brandenbürgfche en de aangrenzende
Mfo Landen , als ook in Thutingen, enz. overvloedig
op de Heijen en in dé Bosfchen groei*
jen, wordende van het Gemeen vlytig ópge-
zogt, ten diende van de Keuken. Maar zyn
Ed. merkt tevens aan , dat ’er ook kv^aade
of Vergiftige Reitfchörs zyn » bleeker van
Kleür en op de kanten Wollig, die zorgvuldig
onderfchëiden worden; Deèze zyn ge-
vaarlyk, doordien zy een uitermaate fcherp
Sap bevatten , en dus zwaare Buikpynen ,
Buikloop en andere Ongemakken, verokzaa-
ken.
vut, (8) Kampernoelje, die gefleeld is, met een
ffierltus plat achtig Melkgeevend Hoedje ; aan den
Gepe- rand neergeboogen ; de Plaatjes bleca
perde‘ Vleefchlleur.
Deeze behoort tot de Pfiprlingen of Peper-
zwammen der Duitfchere.u; dus wegens haar
fcherpe Sap genaamd , dat eigentlyk plaats
heeft
(g) Jgaricus Stipit. Pileo planiusculo &c Gort. Be!gi
II. p. 324. Fungus albus acris. C. B» Pin. 371. Ft.
Suec. 1036, 1195. Fung. Piperatus albus crasfus, Lac-
teo Succo turgens. (t. Fung. Püeoio lato orbic. cand,-
cante. Comm» Holt, 14. Fung. Lmbihcoftfs laffesieiTs»
StBKB. Fung. 116.
heeft in het rade Vleefch ; doch de daar uit X,
vloeijende Melk, door kwetzing, is flegtseen
weinig famentrekkende. Men kan dit, der- HooID-
halve , met regt noemen, een bedrieglyke Kamper„
Kampernoelje. G l e d i t s c h verhaalt zulks;wetje,
doch H a l l e r brengt, daar tegen, deWaar-
neeming by van L i s t e r , die in een Bofch
van Engeland de Melk, uit dergelyke Kam-
pernoeljes, heeter op de Tong dan Peper, en,
tot een Koek opgedroogd zynde , nog even
fcherp bevondt, doch niet Saffraankleurig,
gelyk H a l l er zegt, maar wit (*_). Niettemin
vondt hy ’er Vliegen-Poppen in , en
Slakken, die ’er op aasden. Hy achtte het
deeze Soort te zyn, welke, jong zynde, geheel
wit is met een platachtig , ouder met een
Trechterachtig Hoedje, geel, ros o f Kafian-
jebruin wordende , van Kleur. Alsdan zyn
dezelven van vier tot negen Duimen breed
bevonden.
Hoe fcherp o o k , eet men in Pruisfen en
Rusland deeze Kampernoeljes, waar van ge-
heele Vaten vol, ingezouten , tegen de Vasten
bewaard worden. Zy zyn derhalve eetbaar,
en wel, dat zonderling is, de Melkgee-
vende; want van deeze zelfde Soort komen ’er
volgens G l e d Itsch voor, die geen Melk
geem
im§\
(«_) TranfaU. abridg. by L owthorp. Vol. II» p. 624
IL T)mt, XIV* Srws»
m