IX. ( 3) Wolfsklaauw met vier gekranfie Blaad*
A fdeel. jes> en endelingfe gegaffelde Aairen*
Hoofdstuk.
De Stengen van deeze Soort, welke aan de
Lycopo- ^ a^te Kust van Oostindie , doch zeldzaam,
dium gevonden wordt , loopen uit in een Kwast ,
ïia .sma' die zeer gelykt naar een Geesfel van Koord-
Geesfeiig. jes, hoedanig de Roomfche Boetelingen gebruiken
: weshalve het, aan de Kust van Malabar,
de Geesfel van St. Thomas en door
B r eyn Phlegmaria getyteld is. Het heeft
wel drie Voeten hoogte. *
IV. (4) Wolfsklaauw met verfpreide Vezelige Bla-
Geknodst". ^en en Rolronde gejieelde tweelingfe Aai•
ren.
Door geheel Europa is deeze Soort, die men
gemeenlyk Wolfsklaauw, in ’t Hoogduitfch
Beerlap of ook Slangen * Mos noemt, in Mosfige
¥ f3) Lycopodium Fol. verticillato - quaternis &c. Lycop.
ereftutn dichotomum &c. Dil l . Must. 450. T. 61. f. j.
Fl. Zeyl. 386. Selago Ind. Or. five Phlegmaria udmirabi-
lis Zeyl. B r e ï n Cent. 186. T. 92. B u r m - Fl. Ind, p . 237.
C4) Lycopodium Fol. fparfis filamentofis & c . G o r t .
Belg. 281. Lycopodium Caule repente & c . H. Cliff. 476.
R. Lugdb. 506. Fl. Suec. 859» 952. Hall. Helv. in-
choat. III. p. 22. N. 1722. Da l ib . Par. 339. Lycopodium
vuig, pilofum anfragofum & repens. D il l . Muse,
441. T. 58. f. i. Muscus terreftris Clavatus. C. B. Pin.
360. P luk. Phyt. 47. f. 8« Oed. Dan. 126. Muscus
clavatus. L ob. Pc. II, 244. Lycopodium. T abern. Pc.
814*
d e M o s s e n . 3 <59
ge Bosfchagiè'n te vinden. Op de Heiden van il^ 1
Gelderland, Utrecht, Holland en anderen on- IL
zer Geweften , is dezelve gemeen. In Rus-s™k°fd’
land, merkt de Heer d e G o r t e r aan, iVofs-
wordt dikwils een zogenaamde Zwavel-Regenktamw*‘
waargenomen , die aileenlyk uit het Stuifmeel
van dit Gewas, in de Herfst overge-
bleeven , en in ’t Voorjaar door den Wind
verfpreid wordende , ontflaat. Het komt in
Switzerland zo wel in de Dennen Bosfchen
om laag, als op de Alpen, voor.
De Steng is kruipende , lang en Takkig »HetStuif-
Schubswyze met Blaadjes bekleed , die lang
en fpits zyn, in een Haairtje uidoopende, zoklaauw.
dat de jonge Scheuten zig geheel ruig vertoo-
nen. Het Bloemfteeltje, dat ongebladerd is ,
opftaande, eenige Duimen lang, verdeelt zig,
Gaffelswyze, in twee Rolronde Aairen, die
ongebladerd zyn , met Kafjes bekleed, wier
Mikjes Niervormige Doosjes bevatten : zie
de Afbeelding derzelven by Letter a, op Plaat
Cl I- Deeze hebben in zig een overvloedig
Stuifmeel, dat uit ronde gladde Deeltjes be-
ftaat , en ontvlambaarer is dan eenig ander
Stuifmeel der Bloemen. De Rusfen gebruiken
’t zelve tot hunne Vuurwerken, doch
het brandt niet, dan in de Lugt verfpreid
zynde. Het fchynt bykans van natuur als
Wafch te zyn en heeft door de fynheid zy-
ner Deeltjes eene byzondere heelende hoeda-
A a nis