ia D e E i g e n s c h a p p e n der
Vu, deezer Gewasfen voor zeker gehouden (*).
Aideel. M ori son zegt, dat hy zelf de Zaadjes van
Hooid- de rugzyde der Hertstongen , daar afgewree-
5TUK* ven , op een vogtigen befchaduwden Grond
verfpreid, en met den Vinger in de Mosachtige
Korst ingeftreeken hebbende , in ’t
volgende Jaar daar uit ontelbaare Plantjes,van
dien aart, heeft zien voortkomen ( f) . Onze
groote B oeri iaavê zegt. ,, De Europi-
„ fche Haairplanten ontbreekt een Steng en
,, eene tot nog toe zigtbaare Bloem ; maar zy
,, draagen Zaad , dat met het bloote Oog,
„ wegens de kleinheid , naauwlyks zigtbaar
,, is , in Huisjes, tusfchen twee dunne Vlies-
„ jes geplaatst: welke Huisjes in kuiltjes, die
,, op zekere ryën in de Bladen ingedrukt
„ zyn , gefchikt voorkomen; weshalve men-
5, ze Epiphylkfpermtz noemt” (|).
DeVmgt- Onder de Voorzitting,zelfs, van den Ridder
S r e ne- Li n n ^ u s , is in denjaare ï 745*-te üpfal,
ven. door den Heer H e i l i g t a g eene Verhande*
Jing verdedigd; waar in de Vrugtmaahng der
Varens aldus befchreeven wordt ( § ) . ” Aan
„ den agterkant der Bladen van deeze Planten
„ komen, in zekere Kuiltjes , famengehoop-
,, te Bolletjes voor, met een Vliesje gedekt,
SJ \ welk; op zyn tyd gaapende, uittocht aan
„ de*
V ) Zie Phil. TranfaÜ. Vol. LV- p. 264.
( f ) Hifi. Plant. Tom. III. p. 555.
( D Ind, Hort. Ltigi. Bat. p. 25.
($) Am, 4/ad, Vol. I. Holm, 1749. p,
„ dezelven geeft. Deeze Bolletjes, op een ^vn.^
,, Haairachtig Steeltje zittende, zyn doorgaans ifEL'
„ Klootrond, en met een gedraaid Veerkrag-^^0^ “
„ tig Ringetje gezoomd, ’t welk los fpringen-
,, de het Bolletje tweekleppig opent. Als dan
,, werpen die Bolletjes een Stof uit, welks
j, Deeltjes, onzigtbaar voor ’t bloote Oog,
,, door het Mikroskoop van een bepaalde fi-
„ guur, met eenige Haairtjes gewapend, ver-
,, fchynen. Dat open fpringeu doet de Bol-
„ letjes, op een Papier lamengehoopt, als
„ levendige Diertjes zig vertonnen; hier in
„ naar de Vrugten of Zaadhuisjes van de Si-
„ gesbeckia gelykende” (*>
Die beweeging is voor veele Jaaren reeds
waargenomen door den vermaarden B orel-
lü s ( f) , en naderhand door anderen bevestigd
; maar fommigen hebbenze , door verwarring
van den naam* aan dat Stof of aan de
Zaadjes zelf toegefchreeven. De groote Hal-
ler is eenigszins duider in dat opzigt (4-).
Volgens hem zouden de Deeltjes van dat Stof
z e lf , of de zogenaamde Zaadjes , die uit de
gemelde opengebarflen Zaadhuisjes fpringen,
nog
( :!) Zie het II. D. X. Sr uit, deezer Nat- Hijlorh,
bladz. 813* |
f f ) Cent. Obferv. Art. 3. N. 54.
( 4) Annulus Capfulam cogit disfilire, fuumque fundew
PoUiném, qui elaftici vi fubliliat, Granulis foetus inau-
merabllibus. Bist» Helv.
SL Dïex., XIY* Siur* j