168 B E S c H R ï V I N e V A N 1
A^Siu byna op ryën 0VerIan§s * op de geheele agn
in. terzyde der Bladen verfpreid heeft, De Steel,
sïuh?FD" die gefleufd is, fchynt eenigermaate Schubbig
ruig te zyn geweest, ’t Gewas is hier wat
kleiner dan natuurlyk vertoond ,* zo wel als
de twee anderen op deeze Plaat, •
(36) Boom-Varen met gevind Loof\ de Fin*
’ nen Lancetvormig efenrandig, afflandig,
de hovenften kleiner: de Zaadplekjes op ryën
geplaatst,
C37) Boom - Varen met gevind Loof; de Vin-
nen Lancetvormig, famenvioeijende , eenu
germaate ruig, de onderflen onderfcheidenj.
Zaadplekjes hier en daar verfpreid.
fimi-
XXXVII*
JJisfimile.
Ongelyk-
feladig.
Van die ongelykbladigheid vind ik geen
blyk, in eenige der of door den Ridder byge-
bragte , of door den Heer B o rman nader
aan-»
XXXVI.
Pohjpodium
le.
Gelj'K-i
bladig.
(36) Polypodium Frond, pinnatis; Pinnis Lanceolatis,
integerrimis diftantibus, fupremis minoribus; Punftis feriali-
bus. Sp. Plant. N. 31. Lonchitis altisfima, Pinnulis ra-
ris non laciniatis. Sloan. Simt. 16, Hijt. I p, 77. T. 33,,
C87J Pohjpodium Frond, pinnatis ; Pinnis Lanceolatis
fnbpubescentibus, confluentibus , inferioribus diftinftis *
FunRis fparfis. Sp. Plant. N. 32, Filix Jamaicenfis Ja-
ceae majoris semula, Falcatis foliis integris margine ce-
quali. P luk. Alm. 154. T. 288. f. 1, Polypodium Indi-
cum minus five glabrum. Rumph. Amb. VI. p. 80. T. 35.
f. 3? j3. Fiüx Africana Folypodii facie. Plujk. T. 170,
f, i & 400. f. 3.