X. ’t Landvolk in een gedeelte van ’e Branden»
ArDKEi. byrgfe waarnam. S r e r b e e k houdcze nog-
H oofd- thans voorde besten en verhaalt, dat menze
sT“B' zelfs raauvv kan eeten zonder eenig nadeel.
voetje. Zy hebben alsdan , zegt hy , een prikkelende
of Peperachdgen Smaak , waar van de
Hoogduitfche benaaming, en, dewyl het Hoed-
Ü je , dat echter meer naar een Waaijer gelykt,
op den Steel wat fcheef llaat en fomtyds als
omgedraaid is, worden zy van fommigen Haa-
zen-Oor geheten ; hoewel hy ze liever Zeem-
hert zou roemen, wegens de zelfftandigheid,
o f Saffraan - Kampernoeljes, waneer zy Goudgeel
zyn. Zy verfchillen daar in van anderen
dat de Plaatjes, door hem Pluis genaamd, vast
zitten aan het Vleefch, en derhalve ’er niet
afgedaan worden, om ze te eeten. De Reuk
is frifch, rins en zeer aangenaam (*). De gemeende
zyn ruim zo groot als een halve
Ryksdaaler, bleek geel van Kleur. De aller-
grootden hebben het Hoofdje of Hoedje een
Handpalm groot, den Steel een Duim lang
en een half Duim dik. Tweemaal ’s Jaars,
in ’t Voorjaar en den Herfst, komen in
Brabant deeze Kampernoeljes te voorfchyn,
doch werden ’er meest gedroogd te Markt ge-
bragt. Men verzameltze aldaar in de Bos-
fchen. Zeker Edel Heet, die een groot Liefheb*
(*) Odor gratus Prumrum, zegt Hall er.
hebber van Kampernoeljes was, noemde deeze Ah)^e"l „
het Merg der Aarde en Hemelfch Manna, eeten- ^
de dezelvcn tot verfnapering raauw, zegtgxüK,
Sterbeek, wanneer hy zc vondt.
(2) Kampernoelje , die gefieeld is , met een Aj l f cut
geelachtig verdeeld Hoedje, en witter Plaatje
s y die inwaards Tandswys' famengevoegd ,'fdeeli- /
zyn.
(3) Kampernoelje , die gefteeld is , met alle ™ger.
de Plaatjes egaal van grootte. ö^ er*
De eerde van deeze twee komt zeldzaam op
de Velden van Sweeden voor; de andere groeit
aldaar in drooge Bosfchen, en by ons op Hey-
velden en eenige Weiden in Vriesland. Ge*
meenlyk valt zy Vleefchkleurigbont, en heeft
het Hoedje een weinig ingedrukt, als gena-
veltT •, doch H a l l er heeft deeze Kampernoeljes,
in Switzerland, van byna alle Kleuren,
waargenomen: rood > naamelyk, en wel
bruin-
Cs) Agtivicus Stip'tatus, Pileo fubflavescente partito
&c. Ag. caulescens dcc Ft. Suec. 1063, 1222.
(3) Agaricus Stipit. Lamellis omnibus magn. aequali-
bus. Gort. Belg, II. p, 3*3. Fl Suec 1071 > 1230. Aga*
ricus major &c. Raj. Suppl. 18. Buxb. Cent. IV- p. 12.
T. 19. 0 . Agar* caulescens &c. Ft, Lapp. 487- Amasita
Petiolo farto, Pileolo convexo &c. Ha l l . Belt/, inchoat,
III. p. i6i. Tournf. Iuft. T . 327. E, Gi.BB.p.iq<h