eén leengoed. Hij zal ook wel de stichter van het tegenwoordige
liuis zijn geweest, in plaats van het oude kasteel, dat, volgens
overlevering, door brand was verwoest. Aan de Nagells, die het
nog bezitten, afstammelingen van een reeds in 1224 in het
graafschap Ravensbergen bloeijend geslacht, was het in 1547 ge-
komen door huwelijk van Joost Nagel met Anna van Keppel,
en aan de Keppels in 1430 door huwelijk van Dirk van Keppel
met Griet van Ampsen, weduwe van Bernt van Broickhusen.
De onde stam van Ampsen schijnt na 1496 met Morn van
Ampsen te zijn uitgestorven. Hij is althans de laatste van dien
naam, die in de oorkonden voorkomt.
Wat met Ampsen geschiedde, vinden wij ook elders. Zoo ging
het waarschijnlijk met Netteihorst, dat Steven van Netteihorst in
1379 „ten Zutfensche regte” ontving, en waarbij nog in 1622 en
in 1664 verscheidene allodiale goederen waren, die „tot verbete-
ringe desselven Leens van vrij goed tot. Leen werden gemaakt.”
Zoo met Ruurlo, dat Rolof van Roderlo in 1402 „tot dienst-
mansstad” en Hendrik van Ruderlo in 1404 „voor een sadelgoet”
ontving. Wij zullen op onze verdere omzwervingen in de graafschap
hetzelfde nog elders ontmoeten.
Onze pogingen, om enkele stralen op te vangen, die wat licht
verspreiden over de geschiedenis dezer landstreek en over de
menschen, die hier eens hebben geleefd, behoeven ons niet te
beletten, het schoone, dat Ampsen ons tegenwoordig te genieten
geeft, optemerken. Wij zullen ligt met te meer belangstelling
rondzien op zulke plaaatsen, wier verleden voor ons geen ten
volle gesloten boek is. Daar komt eerst leven in de landschappen
zoowel als in de huizen, die wij doorwandelen, wanneer wij ze
stofferen met d en men sc h ; zij winnen in beteekenis, al is er
maar een enkele herinnering, een enkele naam, een enkeljaartal
aan verbonden. De geschiedvorscher kan genieten'in zijn biblio-
theken en archieven, de natuurminnaar in bosch en beemd, in
park en heide ; maar als geschiedvorscher en natuurminnaar in
één en denzelfden persoon gaat rondzwerven, dan wacht hem
een dubbel deel. Dan komt er leven in de natuur, door de gestalten,
die voor hem uit folianten en perkamenten oprezen, en
in zijn studiecel dringt iets van den geur van het dennebosch
en van het pas gemaaide hooiveld door.
De roem van Ampsen is zijn prächtige eikenlaan, die dwars
voorbij het huis loopt en K uur lang is. En van indrukwekkende
schoonheid, niet door haar lengte, maar door haar breedte en
door de majesteit van haar hout, is de groote laan van beuken,
regt vöör het kasteel. Voor weinige jaren is een deel dier laan
gevallen, maar wat overbleef is nog altijd een uitnemend sieraad
van het aanzienlijke landgoed. Een bosch, met wandelpaden en
waterpartijen doorsneden, breidt zieh aan weerskanten der beuken-
allee uit, maar overigens heeft Ampsen minder aan de kunst
dan aan de natuur te danken.
Lochern met zijne omstreken is ditmaal het uiterste punt
onzer wandeling. Van hier tot het ons reeds bekende Diepenheim
zou ik u ook niets opmerkelijks meer weten aantewijzen. Op de
Lochemsche heuvelketen volgt een läge, drassige landstreek, en
moesten wij dien kant uit, dan zouden wij niets verliezen, als
wij van den spoorweg gebruik maakten. Maar om terug te keeren
naar Zütfen kiezen wij dit middel van vervoer liever niet, wanneer
’t ons ten minste niet ontbreekt aan den tijd om ons ook
omwegen te veroorloven. Is dat het.geval niet, dan is zeker
de spoortrein aantebevelen, want ook den naasten weg naar
Zutfen kunnen wij gerust ongezien laten. Het gedeelte daarvan,
dat de moeite loont, hebben wij reeds bij ’t begin van onzen
togt leeren kennen. Wij gaan terug over Alm e n , maar met
voorbehoud om een afwijking te maken ten behoeve van het
dorpje Lar e n en het landgoed Verwo l d e . Aanvankelijk voert
ons de weg door de lange, schoone lanen van Ampsen, later
tusschen bouwlanden en weiden, tusschen dennebosschen en akker-
maalshout, ook nog wel voorbij uitgestrekte heidevelden, waar-
door diepe zandsporen zieh slingeren. ’t Is ook hier st.il op den
weg. Trotsche natuurtafereelen vertoonen zieh niet aan ons oog.