254 VAN ZTJILEN NA AU MAAESEN.
Het dorp is spoedig gezien. Van het oude aanzien, waardoor
er zelfs bisschoppelijke munten zijn geslagen, is wel niet meer
te ontdekken, maar het heeft toch de deftigheid niet verloren
van een plaats, die van ouds een woonstede van vden rijkdom”
is geweest en nog oud en nieuw te zien geeft. Oud is Swae ne -
v e c h t , met een’ niet hoogen, maar zwaren gevel en een’ gevel-
steen, waarop een paar vechtende zwanen, — een niet zeer
gelukkige toespeling op den naam. Nieuw is de villa met haar
begroeide veranda aan de brug. Tusschen otid en nieuw in is Zuij-
l e s t e i n , met zijn platte pilasters en zijn’ steenen stoep en zijn
eerwaardige linden. De plaatsen aan den overkant der rivier dragen
in stijl en aanleg een modern karakter. Meer tot de welvaart dan
tot de schoonheid der landstreek wordt toegebragt door de steen-,
en pannebakkerijen, die aan de Vecht vrij talrijk vertegenwoor-
digd zijn en ook te Zuilen niet worden gemist.
Nu naar Maars en, dat in de laatste helft der vorige eeuw met
Zuilen de zeer verdachte eer genoot, van door de studerende jonge-
lingschäp van Utrecht veelvuldig te worden bezo’cht, niet zoozeer om
de buitenplaatsen, als wel met andere, minder eerzame bedoelin-
gen, — naar Maarsen, dat van ouds bewoond werd door een aanzien-
lijk getal Israelitische familien, die in de bisschopsstad niet werden
toegelaten, en dat, waarschijnlijk dientengevolge, nog betrekkelijk
velen van Jacobs kinderen onder zijn ingezetenen telt. Wij gaan naar
Maarsen. Was ’t ons te doen, om van. Utrecht längs den kortsten
weg derwaarts te gaan, dan hadden wij waarlijk den togt niet
over Zuilen te maken! Maar de lange, regte straatweg zou ons
niets opmerkelijks te zien hebben gegeven, behalve een paar buitenplaatsen
in de nabijheid van het dorp, die in hooge mate het
eigenaardige van vele Vechtplaatsen vertoonen, n.l. een zeer lang
en zeer smal terrein, tusschen den weg en de rivier. Wij zien
ze trouwens ook van dezen kant bijna even goed, als wij Maarsen
genaderd zijn. Maar daartoe moeten wij nog een weinig geduld
hebben. Ja, als wij het oude „toepad” vonden, dat van Zuilen
derwaarts liep, dan zou de afstand gering zijn, want naauwelijks
hebben wij het eene dorp verlaten, of wij zien reeds te midden
OOSTWEEED. 255
der uitgestrekte weilanden het bosch, waarin zieh het andere
verschurlt. Maar ’t behaagt de Vecht, ons parten te speien en
ons längs haar menigvuldige bogten wat rond te leiden, ’t Is of
zij bang is , te spoedig den wandelaar te verliezen, die haar eens
zoo gevierde, nu zoo vergeten oevers opzocht. Maar zij had wel
op gelukkiger punten dit spei kunnen drijven, want al kunnen
wij meer 'dan een vriendelijk riviergezigtje genieten — en hoe
rijk zijn onze rivieren in liefelijke tafereelen, als de vrolijke zonne-
glans over de golvende biezen längs den oever, over de vette
weiden met hun droomende wilgen en hun rüstige runderen
schijnt! --- al behoeven wij voor eentoonigheid niet te vreezen
bij de drukke scheepvaart op deze hoofdverbinding tusschen Duitsch-
land en Amsterdam, wij vinden geen merkwaardigheden, die onze
aandacht trekken. Het oude bestaat hier alleen in de herinnering,
en daaronder mag behooren het tal van heerlijkheden en geregten
, leenroerig aan zeer verschillende corporaties of personen,
meest aan geestelijke gestichten. Maar eene opsomming daarvan
zou weinig vermakelijks hebben. Toch maken wij in ’t voorbij-
gaan elkander opmerkzaam op een vrij groote, eenzame boerderij,
die wij lang genoeg kunnen zien, omdat de rivier er ons in een
van haar ruimste bogten aan drie zijden om heen leidt. Daar
stond van ouds een adellijk huis, latei; een ridderhofstad, het
middelpunt eener heerlijkheid, de zetel van het geslacht Oos t -
wee r d , in 1294 onder de Stichtsche edelen genoemd. Naam en
ligging doet aan een voormalig eiland denken. Nog in de vorige
eeuw was Oostweerd eene afzonderlijke heerlijkheid, thans is het een
gehucht van enkele verspreide woningen, en , naar men zegt, moet
het boerenhuis in zijn dikke muren en zware gewelven nog de
overblijfsels van vroegere grootheid en sterkte toonen.
Al is het ook langzamerhand, wij zijn toch Maarsen genaderd,
en ook de straatweg naderde den oever der rivier met zijn lange
boomenreeks. De buitens komen in ’t gezigt en wij merken op ,
dat het grootendeels nieuwe, soms zelfs zeer nieuwe huizen zijn,
die zieh daar spiegelen in den stroom. Van een daarvan, Haz en-
b u r g , kunnen wij den naam onderscheiden, e h ’t vermoeden rijst