en staat er nog, als een opgerigt teeken van broederlijke zamen-
werking. Hengelo telt leden van verschillende gezindten onder
zijn burgers. In de Nieuwstraat, die wij zooeven voorbijkwamen;
ligt het voor weinig jaren gebouwde kerkje der Chr. Geref. ge-
meente: tusschen de kerkgebouwen der R. C. en der Hervormden
ontmoet men de bedehuizen der Doopsgezinden en der Israelieten;
maar een goede verstandhouding heeft er van ouds geheerscht,
gelijk over ’t algemeen in Twenthe voor onverdraagzaamheid en
godsdiensttwisten geen zeer vruchtbare bodem schijnt te zijn ge-
weest. Van geloofsvervolging hoorde men niet in de dagen van
gisting, die de Hervorming vergezelden. De eenige martelaars —
opmerkelijk genoeg, twee adellijke jonkvrouwen, Maria en Ursula
van Beckum, — stierven meer als slachtoffers van de hebzucht
van hun’ bloedverwant, dan van den geloofsijver van den drost.
Toen prins Maurits in 1597 den Spanjaard uit Twenthe had ver-
dreven, werd den pastoors voorgesteld, hun post neer te leggen,
of met hun gemeenten over te gaan. Zonder verwarring of strijd
had overal de verandering plaats, en slechts drie pastoors, die van
Almelo, Rijssen en Diepenheim, verklaarden bij hun geloof te
blijven; die van Goor had geen antwoord ingezonden; Enschede,
Losser en Denekamp, waar de pastoorsplaatsen vacant waren,
ontvingen zonder tegenstand een’ Hervormd predikant. Doopsgezinden
noch Israelieten hebben er ooit aanstoot geleden, —
behoudens de reeds genoemde uitzondering der beide Doopsge-
zinde martelaressen, — en reeds van ouden tijd leefden de elders
verdrukten en vervolgden rustig en veilig onder hun medeburgers,
nijverheid oefenend en handel drijvend en krachtig het hunne
bijdragend tot Twenthe’s welvaart.
Het nieuwe gemeentehuis aan de markt draagt het zijne bij
tot versiering van het tegenwoordige Hengelo. Het vorige gemeentehuis,
klein en onaanzienlijk, lag in ’t verborgen. Oudwas
het niet. Tot op het einde der vorige eeuw had Hengelo geen
II. 2