Maar over de weide bereiken wij een boerenhuis. Hier moet men
oris over de Stienzer vaart zetten, en men is daartoe bereid. Vooraf
wordt ons een kop thee met gulheid aangeboden. Wij slaan het
aanbod niet af. Naar Friesch gebruik zijn de kopjes buitengewoon
klein, maar dit is niet uit gierigheid. De boerin schenkt kopje
en schoteltje ten boorde toe vol. Er is haast geen plaats meer
voor de melk, die met een’ zilveren lepel, een familiestuk, uit de
kom wordt geschept, en voor het klontje kandij, dat er bij behoort.
Wij toonen dat wij onze wereld verstaan, door na de tweede
distributie ons kopje om te keeren. De boerin bewijst haar wel-
levendheid, door het op te zetten en nog eens in te schenken.
Zoo krijgen bescheidenheid en gastvrijheid hun’ eisch. Over de
vaart gezet, staan wij op een stuk gronds tegenover het dorpje
Wij n s, een der velen, die wij reeds lang hebben zien liggen.
Maar wij moeten nu nog over de E e , een rivier, die tot trekvaart
naar Dokkum is getemd. Op ons geroep steekt aan de overzijde
een schuitje met een jonge deerne van wal. Zij brengt ons veilig
over en wij zijn te Wijns, een zeer klein dorpje, waar niets van
te verhalen is, dan dat voor lange jaren niet ver van hier het
nonnenklooster Be t h l e h em lag, in 1165 reeds gestiebt. Thans
is het verdwenen en de naam in Bart lehiem verbasterd. Er is
in Wijns ook niets te zien. Maar vriendelijk en vredig ligt het
daar in den gloed der avondzon, aan de vaart. Vertrouwelijk
zijn de nederige woningen om de terp gelegerd, en boven dat
alles verheft zieh het eenvoudig bedehuis, met zijn stinsvormigen
toren, in schaduw van eerwaardige iepen. De weg, dien wij te
volgen hebben, loopt längs de huizen en tusschen de stille vel-
den door. Een paar kinderen, die een schaap bewaken, hebben
zieh aan den steilen rand der wegsloot neergezet. Hoog in de
lucht zwieren de vlugge zwaluwen rond, en wij zetten ons een
oogenblik neder, om den vrede te genieten, dien dit liefelijk
landschap ademt. Niet te lang intusschen! De zon daalt ter
kimme en wij hebben nog een groot uur gaans tot Oenkerk, of,
als wij daar geen nachtverblijf kunnen vinden, dan nog een half
uur meer tot Oudkerk. De tijd moet dus gebruikt.
Houden wij den togt voor volbragt. Tusschen Wijns en Oenkerk
is niets te zien, dan den kalmen , vlakken weg tusschen onaf-
zienbare weiden regts en links. Alleen kunnen wij opmerken,
hoe de klei in zand overgaat, en van zandgrond spreken ook de
bosschen voor ons u it, waarboven torenspitsen de plaats van
Giekerk, Oenkerk en Oudkerk aanwijzen. Maar op de brug over
het kanaal de Murk blijven wij een oogenblik staan, verrast
en geboeid door het heerlijk tafereel. De decoratie is zeer eenvoudig;
een kaarsregte sloot tusschen twee vlakke eindelooze
weiden. Maar juist aan het einde der vaart daalt de donkerroode
zonneschijf neer in het gloeijend purper, waarin het tintelend
zilver voor ons allengs is overgegaan. — Eindelijk komen wij
nogmaals längs een vaart, — Eriesland is rijk aan vaarten,
en het vaart er niet minder wel om! Deze loopt dood in
Oenkerk, en wij zijn mede ter plaatse onzer voorloopige bestem-
ming. Spoedig zijn wij evenwel het dorp weer uit. Op eenigen
afstand, op den weg naar Giekerk, ligt de herberg, waarheen
men ons verwijst. En bij S. T. van der Meer, bakker en kastelein
in h e t rood h er t , vinden wij, na onze vroege stoomboot-
reis en onzen vermoeijenden dagmarsch in de zomerwarmte, aanvan-
kelijk verkwikking, een goed avondeten, een rüstig uurtje in den
heerlijken maneschijn voor het huis en op een onmetelijk groote
bovenkamer de versterking van eene alleszins begeerlijke nachtrust.
De drie dorpen der zoogenaamde Tr i j n w o u d e n — Giekerk,
Oenkerk en Oudkerk — worden door de Eriezen veelvuldig op
zomerrijtoeren bezocht. Met Rijperkerk en het afgelegen Rood-
kerk dragen zij den gemeenschappelijken naam van ,/de Kerken”.
Wij zien heden alleen Oenkerk en Oudkerk. Merkwaardigheden
verliezen wij daarbij niet, behalve het kleine kerkje van Rood-
kerk, dat zeer oud moet zijn. Oenkerk is een vrij groot, net ge-
bouwd dorp en prijkt met het nieuw gebouwde landhuis en den
sierlijken aanleg van Heemstra-state. De kerk ligt even ter zijde