bij ons op, dat het dien naam welligt draagt naar het oude en
aanzienlijke geslacht de Hae z e , dat in Utrecht de huizen g r o o t-
en k l e i n Ha z e n b e r g bezat, ter plaatse waar tegenwoordig het
stadhuis verrijst. Misschien ook ontving het dien naam van een’
of anderen liefhebber der jagt, die hier in de uitgestrekte graslanden
zeker even overvloedig wild vond, als de beminnaar der
edele vischkunst zijn gading in de rivier. Jagt en visscherij waren
te allen tijde bij de Vechtbewoners in hooge eere. Maakt de
gelegenheid den dief, bijna even zeker maakt zij den jager, maar
zonder eenigen twijfel maakt zij den visscher. — Wij zien met ge-
noegen de nieuwe landhuizen daar ginds. Hebben zij ons van
het leven onzer vaderen niet te verhalen, zij bewijzen ten min-
ste, dat de neiging om zieh aan de Vecht te vestigen niet al-
leen niet gansch is verdwenen, maar zelfs in de laatste jaren
blijkbaar is toegenomen. Ook aan den kant van den puinweg beginnen
zieh de buitens aan elkander te sluiten. Daar is de IJs-
vogel . Zou het ons niet verhalen van dien rüstenden comman-
deur ter Groenlandsvaart, die het bouwde in de dagen toen
Nederland nog zijn vloot uitzond naar het hooge Noorden, om
den walvisch te overmeesteren in de poolzee ? Daar is het nieuwe,
vrolijke Ve c h t e n s t e i n met zijn’ ouden, met klimop digt om-
wonden eik. Het groote huis met zijn vleugels is gesloopt, het
breede hek met zijn steenen palen is verdwenen, maar een zeer
smaakvol landhuis houdt de eer van den modernen bouwstijl waardig
op. Het g o e d ten B o s c h , een uitgestrekte bezitting met een’
steenoven, sluit zieh bij Vechtenstein aan, en daarnevens ligt het
oude Overk e r k , dat het jaartal 1661 aan den gevel draagt en
op het laatst der 17de eeuw onder den naam L u x e m b u r g schijnt
voor te komen. Had het dien op eene of andere wijze te danken
aan den geduchten maarschalk van Frankrijk P Weinig landhuizen
aan de Vecht dagteekenen in hun tegenwoordige gedaante
van voor 1672. Bepaaldelijk in dezen omtrek waren op den 6den
November de huizen der Amsterdammers door een van Utrecht
uitgezonden bende verbrand; de plunderaars zagen zoonaauwniet
of ’t wel juist altijd „Amsterdammers” waren, boven wier dak
de roode haan werd uitgestoken. Werd welligt dit huis door
Luxembourg gespaard, evenals Zuilen door Conde? Het hui s
t en Bos c h , met zijne antieke, maar niet zöö oude huizinge en
zijn’ ruimen en roijalen aanleg aan Overkerk grenzende, heeft met
het naburige Goed t e n B o s c h tegenwoordig en sints langniets
meer gemeen. ’t Was oorspronkelijk een adellijk huis, waaronder ver-
moedelijk de omliggende landerijen oudtijds wel behoord zullen hebben.
Tegenover deze plaatsen ligt een groote, met zwaarhoutbe-
groeide plaats, wier statig heerenhuis te midden van prächtig
geboomte uit den ruimen helderen vijver oprijst. Dit is het
hui s t er Meer. Wij zien van de rivier den achtergevel van
het gebouw met zijn breede rei van hooge ramen, zijn balkon en
zijn rijkbewerkte kroonlijst, dat indertijd voor een der schoonste
landhuizen van het Sticht gold en door zijn’ vorstelijken luister
het edel geslacht van zijn’ stichter waardig was. Jhr. Vincent
Maximiliaan van Lockhorst bouwde het in de eerste jaren der
18de eeuw. Toen hij in 1702 met het oude riddergoed werd be-
leend, vond hij alleen eenige puinen van het voormalige kasteel,
en Ludolf Smids zag er in 1710 niets meer van, dan de vlakte
waar het gestaan had, „omtrent het speelhuisje aan de Vecht.”
Het had' in 1672 het lot gedeeld van zoo menig adellijk huis in
het Sticht. De Franschen hadden het den 12df® December ge-
plunderd en verbrand. Destijds vertoonde zieh het kasteel als
een vierkant gevaarte van vrij grooten omvang, wiens gebouwen
een ruim binnenplein omringden en wiens voorgevel met een’
Vierkanten en een’ achtkanten toren was versterkt. Een valbruer
leidde over de breede gracht naar den ingang. Aan dit slot was
eene eigenaardige geschiedenis verbonden. Van de rol, die het
in de oorlogen tusschen Holland en Utrecht heeft gespeeld,
zwijgen de kronieken. De overlevering verhaalt, dat het reeds
in 1083 door een’ Heer uit het geslacht der edelen van der
Meer zou zijn gesticht; de oorkonden vermelden een’ Frederik
van der Meer in de 14de eeuw; Joost van der Meer droeg het
in 1457 aan Jacob van Amerongen over. Maria van Amerongen
verkocht het in 1525 aan de Landkommanderij der Duitsche