Zijn dat ook nog getuigen eener belegering? Het laat zieh gissen,
dat het paard tot voedsel der belegerden moest strekken.
Maar wat mag wel iemand bewogen hebben, dit paardenrif in
een put te werpen? De geweerkogels schijnen te wijzen op een’
aanval op het slot, waarvan de geschiedenis niet spreekt. Omtrent
een’ steen, in den toren met den'trapgevel gemetseld, waarop
staat uitgehouwen A. J C. 703, schijnt geen berigt bewaard.
Daaruit te besluiten, dat die toren uit het begin der 8ste eeuw
dagteekent, zou ongerijmd zijn. Heeft hier toen reeds een huis
gestaan, de hoofdhof eener marke b. v., dan was het stellig
een houten gebouw. Ook komen niet voor de 15äe eeuw jaar-
tallen in arabische cijfers voor. Mogelijk is het, dat het 1703 be-
teekent en dan het jaar van de vernieuwing van dien toren aanwijst.
In 1583 had het huis te Vorden, evenals Hackfort, eene
Staatsche bezetting van ruiteren en knechten.
Nabij het slot breidt een tamelijk golvend boschterrein zieh
uit, met dennen en beuken begroeid, dat menig aantrekkelijke
boomgroep en meer dan een schoon uitzigt over de omliggende
landouwen aanbiedt.
Behalve de huizen Hackfort en Vorden telt de gemeente
onder haar onderhoorigheden nog een derde oud-adellijk huis ',
minder belangrijk om zijn tegenwoordige gedaante, maar belang-
rijker nog om zijn geschiedenis.
Op het kerkhof te Vorden ligt Staring begraven. Van hem
zijn de kernachtige — echt Staringsche — woorden op den
ingang:
Uit nacht rijst morgenrood:
Het leven uit den dood.
Dit deel der graafschap is vol van herinneringen aan den
dichter, die het gewest zijner inwoning zoo van harte liefhad,
maar zijne liefde niet uitsluitend daartoe bepaalde. Voor geheel zijn
land klopte zijn hart, en heel het volk mag daarom zijn’ uitne-
menden zanger wel in waarde houden.
Aan den grindweg van Vorden naar Lochern ligt het huis,
waar hij leefde en stierf, — de Wi ldenborch, die aan Staring
geen’ minderen luister ontleent, dan aan de geschiedkundige
herinneringen, die zieh aan zijn eigenen, eens zoo gevreesden
naam, verbinden.
In de veronderstelling, dat Vorden op dezen togt een onzer
pleisterplaatsen is, stel ik u voor, een uitstapje naar dat merk-
waardig huis te maken.
De weg zelf levert niet veel bezienswaardigs, tenzij dan wan-
neer wij ons herinneren, dat hier voorheen alles bosch en moeras,
water en veen was, en de landstreek inderdaad den naam verdient,
waarmede Staring haar toesprak;
»bedwongen woestenij”.
t Is tegenwoordig althans bebouwd en bewoonbaar land,
met weide en bouwgrond, hakhout en dennenbosch. Voor een
goed deel komt daarvan de eer toe aan den dichterlijken eigenaar
van den Wildenborch, die alles behalve een onpractisch droomer,
maar een zeer bekwaam landhüishoudkundige was. Een afwate-
ringskanaal, op zijn kosten naar de Berkel gegraven, droeg
aanmerkelijk tot de vérbetering van de gronden bij. Enkele sporen
van vroegere bewoners bleven in dezen omtrek over in een’ vuur-
steenen beitel en een offermes, onder Wildenborch gevonden,
terwijl de nabijgelegen Zo n n e b e l t schijnt te wijzen op eene
oude offerplaats, aan de zon gewijd. Daar is eenige grond voor
de gissing, dat een oude Romeinsche heirweg, van Castra Vetera
naar den Eems, in deze rigting moet hebben geloopen; een metalen
lanspunt van Romeinschen oorsprong kwam dan ook uit
het veen te voorschijn. Omstreeks 1* uur gaans van Vorden wijst
ons hoog en statig houtgewas, dat wij het heerenhuis van het
landgoed naderen, en weldra zien wij het liggen, aan den overkant
eener groote weide, met een waterwerk versierd. Het huis
maakt een’ eenigszins vreemden indruk. ’t Is een modern, vierkant
11*