grotten van schelpen en de alles omkeerende Spiegels. Daar slui-
meren rijke verzamelingen van plaatwerken en teekeningen in
de laden der ingelegde kabinetten. Daar dreunen de dertig wa-
terraderen van Zi jdebal en, en daar grazen de ossen, die Heer
van Mollem voor zijn honderden arbeiders vet weidt. Daar blinken
de bajonetten der Pruisen en de suikerbroodvormige cbako s
boven de gestaarte pruikjes, en hier en daar vertoonen de ver-
treden bloemperken en de ingeslagen vensterruiten, waar een
Patriot zijn lustplaats had. Maar ditmaal plunderde de landge-
noot zijn woning in den rampzaligsten aller twisten, in den
burgeroorlog. Daar dreunen de mokerslagen der sloopers, die de
hechte gebouwen afbreken, de bijlslagen der houtkoopers, die
de hoogstammige boomen vellen. Daar gaan eeuwen ons voorbij
met al de afwisseling, die zij bragten aan de schoone boorden
der Vecht. Wat geweest is, keert niet weder. De tijd der rid-
derburgten is voorbij, en voorbij is de tijd, toen de omstandig-
heden de Vecht tot den lusthof van Holland maakten. De wis-
selzieke mode zal herwaarts den stroom der reizigers niet meer
heenleiden, noch er de optrekjes en villa s als paddestoelen doen
opschieten uit den grond. Andere streken, thans evenzeer toe-
gankelijk, bieden voor zomerverblijf meer. Maar nog altijd heeft,
de Vechtstreek genoeg, om velen bij voortduring te boeijen, en
als de reizende landgenoot, die de boschrijke oorden van Gelderland
en Utrecht heeft gezien, ’t eens vraagt, waar hij nog
een bloeijend, vrolijk landschap kan vinden, in welks midden ook
de herinneringen aan de dagen, die voorbijzijn, en aan de ge-
slachten, die heengingen, niet ontbreken, laat hij dan eens denken
aan de Ve c h t , t u s s c h e n Ut r e c h t en Loenen.
De kaart die ik het meest heb gebruikt, is de nieuwe k a a r t van
Mi j nden en d,e 2 Loosdre cht en, mid t s g ad e r s van ’t Gooi l and
nevens he t g e r e ch t van Brenkel en en Lo e n d e r s lo o t etc. heel
n a a uwk e n r ig g e t e e k e n t en gemee t en, u i t g e g e v e n door Nico-
l a as Visseher. Deze kaart heeft geen jaartal, maar daar Visseher in 1709
is gestorven, moet'zij ons den toestand geven zooals die was omstreeks het
einde der 17de eeuw. Wij vinden er soms de namen der plaatsen, soms die
der eigenaars, soms van beiden.
De Nieuwe k a a r t va n Mi jnden en de Lo o s d r e c h t e n bij Johannes
Covens en Cornelis Mortier, 1734, geeft de namen der eigenaars, niet
die der buitenplaatsen.
De k a a r t van Loenen , opgedragen aan Jacob Balde, Heer van Loenen,
(zonder jaartal) is zeer uitvoerig en geeft ook den aanleg der plaatsen
vrij naauwkenrig op. Ik had haar niet bij de hand en kon haar dus niet ter
vergelijking gebruiken.
Een en ander inaal gebruikte ik de ß a e r t e van de v r i jh e id der
s t a d t Ut r e ch t 1696 bij C. Specht, en de k a a r t van de s tad U t r e c h t
en v an deze lv er Vrij h e i d , te Amsterdam bij Izaak Tirion 1757.
In den Jare 1836 verscheen. een groot plaatwerk, getiteld: Ge z igten
aan de r i v i e r de Ve cht n a a r de n a t u u r g e te ek en d en op stee n
o v e rg e b r a g t door P. J. Lutgen. Dit verdienstelijk uitgevoerde werk
bevat een groot aantal afbeeldingen van destijds bestaande buitenplaatsen,
met opgave van de namen der eigenaars.
De brief van Harmakerus is te vinden in den Utrechtschen Volksalmanak
voor 1846 bl. 133 e. v. Bijzonderheden omtrent de geschiedenis van den be-
muurden We e rd ontleende ik aan v. d. Monde, Ti jdsehr i f t dl. 3,
bl. 249 e. v. 289 e. v. omtrent Zijdebalen en de industrie aldaar, ibid. dl. 1,