veranderingen niet in rekening, voor weinige jaren bij de laatste
restauratie aangebragt. Zelfs al nemen wij in gedachte [de kantee-
len weg, zoodat het gansche dak met zijn dubbele rij dakven-
sters te zien komt; al breken wij den toren tot niet ver boven
het dak af, om daar een hekwerk te plaatsen met een’ koepel
en een klokvormige kap; zelfs al trekken wij den stal wat hoo-
ger op en leggen wij een lijst met kanteelen om de muren daar-
van; zelfs al vervangen wij de steenen balustrade om het voor-
plein door een’ vrij hoogen muur met een ruime poort in het
midden, dan zien wij in onze verbeelding het slot nog maar,
gelijk het zieh sints 1675 vertoonde. En toen was het reeds geen
ridderburgt meer, maar een ridderhofstad geworden. Toch was in
dat gebouw het overgebleven muurwerk van het oude Nijenrode ge-
spaard, van dat Nijenrode, dat bestemd was om zijn gewigt in de
schaal te leggen bij de oorlogen tusschen Holland en het Sticht, en
van wiens sterken bouw de kluizen onder den stal en het voorplein,
met hun muren van 3i_el dikte nog heden getuigen. Jhr. Johan Ortt
had het in deerniswaardigen toestand gekocht. De groote toren was
door buskruit gesprongen, de brand had de vertrekken van het kas-
teel verwoesi, slechts de romp der muren was nog over, sints
de Franschen het den 7äen September 1673 hadden verlaten.
Maar ook het slot, waaraan zij hun’ overmoed lcoelden, was
betrekkelijk geen oud gebouw. Nijenrode had den tijd niet, om
oud te worden, ’t Was in 1481 door bisschop David van Bour-
gondie in de asch gelegd, omdat zijn toenmalige Heer het met
de stad Utrecht tegen den bisschop hield. ’t Werd in 1511 tot
den grönd toe gesloopt, omdat het Eloris van Egmond in zijn’
strijd met het Sticht ondersteunde. Maar het herrees telkens
weer uit zijn vernedering, en de lange reeks zijner opvolgende
eigenaars hield niet op te arbeiden, öf aan de versterking öf
aan de verfraaijing van het edele huis.
Op een nieuw gerooid stuk boschgrond aan de Vecht moet
omstreeks het midden der 13de eeuw door Heer Gérard Splinter
van Ruwiel een slot zijn gebouwd, dat hij N ij e n r o d e noemde
en waarvan zijn zoon Gysbrecht den naam aannam. ’t Was toen-
II. 20