dorpskerken van ons gansche vaderland is. Laat ons haar eerst
eens rondwandelen. Het trok reeds bij het naderen onze aan-
dacht, dat de toren niet in het midden van den Westelijken
gevel staat. Een groot zijgebouw, bijna in eene lijn met den
torenmuur, springt aan den Zuidkant uit. Het zijn eigenlijk
twee kerken, naast elkander. De Noordelijke kerk vooral is
belangrijk. Zij is van tufsteen, in Romaanschen stijl, grooter
dan eene, die wij tot nog toe gezien hebben, en met een rond-
gesloten koor. Aan den Noordermuur zijn vier bogen aange-
bragt, veel grooter dan de gewone versiering der Romaansche
kerken, wier pilasters tot op den grond doorloopen. Daarboven
zijn de oude, kleine ramen nog zeer goed te onderscheiden, al
werden sommigen later vergroot. Het koor is versierd met ronde
bogen en platte pilasters, die door hun lengte aan ’t geheel
een ranker voorkomen geven, dan anders aan zulke gebouwen
eigen is. Er is natuurlijk in later tijd in deze muren gebroken.
Een ingang naar een’ grafkelder en een klein deurtje, op het
koor uitkomend, zijn weer digtgemetseld; een groot puntboog-
raam werd in den muur geplaatst, en ’t oorspronkelijke werd
daardoor wel geschonden, maar niet onkenbaar gemaakt. In den
loop des tijds schijnt de kerk te klein te zijn geworden. Toen
werd de Zuidermnur weggebroken en aan die zijde een tweede
kerk gebouwd, een langwerpig vierkant gevaarte, wiens West-
gevel bijna met den torenmuur gelijk is, terwijl de Oostelijke
muur niet verder komt, dan waar de ronding van het koor be-
gint. De stijl wijst, door het gemis aan steunbeeren, op de
13<ie eeuw. Wel wordt ook in dit gedeelte tufsteen gevonden
onder de Friesche moppen, waarvan het is gebouwd, maar die
zal wel van den afgebroken tusschenmuur afkomstig zijn. De
overlevering verhaalt, dat deze tweede kerk in den tijd der
Hervorming werd gesticht, en dat de Roomsch-Catholieken de
oude, de Hervormden de nieuwe kerk gebruikten, maar de stijl
dier nieuwe kerk is voldoende om dit vermoeden te weerleggen.
Hier is nog eene merkwaardigheid. Onze aandacht wordt on-
willekeurig getrokken door dien grooten, overouden steen, in een
muur der nieuwere kerk gemetseld, in den hoek bij het koor.
Die steen is nog goed bewaard. Duidelijk vertoont hij het beeid
van een’ jongeling, met een’ langen lijfrok en puntige schoenen,
met een spies in de regterhand en de linker geopend voor de
borst. Lauwertakken versieren den boog der nis, en het Latijn-
sche omschrift luidt, aandoenlijk en eenvoudig:
»Ziet, de vriendelijke jongeling Eppo is ons ontrnkt. Hij had zijn
nabestaanden lief, volgens de geboden, zooals wel bekend is. Derhalve
gij, die voorbijgaat-, gedenkt hem in uwe gebeden. Athigard en Ha-
cira waren zijn . ouders. Hessel was zijn broeder, Sidoons en Sico
itweelingbroeders,”
De naam Sidochus (Syds), bij de Tjaerda’s voorkomende,
maakt het waarschijnlijk, dat deze doode tot dit edel geslacht be-
hoorde. De dag van zijn sterven was St. Simon en Judas (28 October)
1341. De steen — een roode zandsteen — is, ook door
den van onderen smaller toeloopenden vorm, kenbaar als het dek-
sel eener lijkkist. De kist zelf, waartoe hij zou behoord hebben,
althans een rood steenen lijkkist, heeft lang in de sloot bij het
kerkhof gelegen. Een boer kocht die tot voerbak voor zijn vee.
Onhandige knechts lieten het oude gedenkstuk van den wagen
vallen, en het ging verloren. Overblijfsels van zulke steenen kisten
en zerken liggen nog op het kerkhof, en wie weet, wat in den
grond en in de kerk nog schuilt! En nu opent onze geleider ons
den toegang tot de grootste merkwaardigheid der kerk, tot haar
k r yp t , haar kelderkapel. Wij dalen eenige treden af, en wij
staan in de kleine, maar hoogstbelangrijke benedenkerk. Behalve- i
Utrecht en Deventer bezit geen stad of dorp in ons vaderland
zulle een krypt. En die beide plaatsen waren reeds vroeg bloeijende
koopsteden, middelpunten van opgewekt leven. Maar hoe komt
hier, te midden van moerassen en poelen, een kerk met een
krypt? De schäften der beide zuilen, die het gewelf dragen, zijn
van zeer fraai gepolijst doorschijnend graniet, uit een stuk. Men
verhaalt, dat zij door kruisvaarders uit het H. Land zijn rnede-
gebragt. Of de steensoort die overlevering al of niet begünstigt,
mögen deskundigen beslissen; de geschiedenis spreekt het niet tegen.
II. - ' 9