onwaarheid, al is die beschrijving tegenwoordig niet juist meer.
Nog hangen de zeskantige torens aan de hoeken, nog rijzen de
achtkantige torens uit de gracht, maar wat toen de voorgevel was,
is het nu niet meer. In 1752 werd het kasteel aanmerkelijk ver-
bouwd. Tot dien tijd toe leidde een vaste brug van het voorplein
naar het slot. Die brug is er niet meer. Wij gaan een brug aan
t einde van het plein bij de stallen over, die destijds wel be-
stond, maar naar den buitensingel voerde. De gracht ter zijde
van het huis werd gedempt. Een smalle galerij, die aan dezen
kant de binnenplaats afsloot, werd afgebroken, en thans is de ingang
over een groot, ledig plein, waarop twee vleugels voor-
uit springen. Aan deze zijde heeft het slot niet veel belangrijks
meer. Er is niets te zien, dan een breed front met een paar
reeksen van ramen boven elkander. Bij deze verbouwing werd
tevens het huis onder een groot dak gebragt, dat wel een einstigen
indruk maakt, maar toch in schilderachtigheid niet halen
kan bij het oude, met al de afwisseling van zijn trapgevels en
onregelmatig rijzende en dalende daken. — Wij hebben het uitwen-
dige van het huis beschouwd, wij genoten het schoone vergezigt
van de voorplaats door de opening tusschen trotsche böomgroe-
pen heen. Beproeven wij, of wij toegang kunnen verkrijgen tot
het inwendige. Als t ons gelukt is de schel te vinden tusschen
de klimplanten naast de deur, wordt ons open gedaan. Wat wis-
ten onze vaderen toch een afwisseling te brengen in de inrigting
hunner huizen! Hoe velen wij er ook gezien hebben, telkens zien
wij weer iets nieuws. Hier althans zien wij iets nieuws. Het voor-
portaal is zeer klein, maar tevens zeer hoog. Onmiddellijk naast
de deur loopt aan w'eerskanten een marmeren trap naar boven,
uitkomend op een galerij, die de geheele breedte van den voorgevel
tusschen de vleugels beslaat. Tegenover de deur is de ingang
naar de benedenvertrekken, op de galerij komen de deuren
der bovenkamers uit, en längs den muur hangen een aantal portretten
en andere schilderstukken, die de begeerte tot nadere
kennismaking opwekken. Maar die begeerte wordt niet bevredigd.
De eigenaar is niet te huis, en bij zijne afwezigheid wordt de
toegang tot het huis niet vergund. Wat daar binnen te zien
mag zijn blijft ons dus verborgen, en wij kunnen ons er niet
van overtuigen, of het portret van Conde er nog is , dat de groote
veldheer in ’t noodlottige jaar 1672 den toenmaligen Heer van
Zuilen ten geschenke gaf. De vriendschap van Conde voor Heer
Godard van Tuyll, het hoofd der commissie, die in 1672 den
overwinnenden koning onderwerping aanbood,- redde het slot.
Holland weigerde de vernederende voorwaarden van Erankrijk
aan te nemen. Hollands vastberadenheid, Willems genie, redden
het zinkende gemeenebest. Maar bitter leed de landstreek aan de
Vecht onder den druk der overweldigers! De dorpen aan de
Vecht werden geplunderd en ontvolkt, de heerenhuizen en hof-
steden werden verwoest, de oud adellijke sloten gingen in vlam-
men op. Nijenrode, ter Meer, Kroonenburg, Gunterstein, ter Aa,
Ruwiel lagen in puin. Zuilen alleen werd gespaard.
Over ’t geheel ontbreekt aan het schoone huis en goed te
Zuilen een ding. Het heeft geen geschiedenis. Voor zoover althans
bekend is , is het nooit belegerd, nooit heldhaftig verdedigd,
nooit gewelddadig verwoest. Er is niets van te verhalen, dan dat
een reeks van edele geslachten het heeft bezeten, in erfpacht van
den abt van Oostbroek, terwijl de heerlijkheid van den bisschop
in leen werd gehouden. Een aanzienlijke, nog bloeijende familie
voert er den naam van. Steven van Zuilen, in 1204 genoemd, is
de eerste, die onder dien naam bekend is. Maar de naam der plaats
is ouder. In 1153 verkochten de erfgenamen van Rutger van Xanten
een eigen goed (allodium) onder Zuilen aan de kerk te Rees.
Sedert 1302 behoort Zuilen niet meer aan zijne eerst bekende
Heeren. Eleonora van Zuilen bragt het goed in dat jaar aan
hären echtgenoot, .'Frank van Borselen van ter Veere. Tot 1470
behoorde het aan de Borselens, en kwam toen door huwelijk aan
Jan van Buren, wiens dochter Jutte met Gerrit van Culemborg
huwde. Van de Culemborgs ging het over op de Lalaings, en in
1611'werd het aan Kasper Quinget verkocht, uit wiens bezit. het
spoedig overging in dat van Adam van Lockhorst, en door diens
kleindochter aan de baronnen van Tuyll van Serooskerken.