aan de geduckte graven, die hier eens de heerlijkheid bezaten,
en in de erfelijke waardigheid van banierdragers van het Sticht
slechts een armelijke vergoeding vonden voor hun verloren heer-
schappij, toen zij voor den bisschop het trotsche hoofd haddeu
moeten buigen. En wij wandelden nog niet in den omtrek der
stad, waar het huis der havezathe H e e c k e r e n zoo vriendelijk
tusschen de sierlijke boomgroepen schemert. :— Wij bleven nog
op een’ afstand van het eerwaardig Markelo, met zijn’ berg, waar
de bisschoppen van Utrecht als Heeren van Twenthe gehuldigd
werden en waar Lebuinus op den landdag der Saksen zijn kloeke
Evangelieprediking hooren liet. — Wij noemden van meer dan
een dorp in Twenthe zelfs den naam nog niet, en wij zwegen
nog van tal van havezathen en kasteelen, die eenmaal den Twenth-
schen grond in zoo grooten getale bedekten.
Maar wij moeten ons grenzen stellen. Welligt daalde ik hier
en daar reeds te veel in bijzonderheden af. Misschien gaf ik over
het oude Twenthe te veel, naar den smaak van sommigen mijner
togtgenooten. Dat was niet zonder doel. Twenthes geschiedenis
ligt nog voor een goed deel in het duister. De aandacht der ge-
schiedschrijvers en geschiedvorschers bepaalde zieh niet bij voor-
keur tot dit afgelegen gedeelte des lands. Bovendien, veel is
verloren. Twenthe’s open velden en zwakke vestingen boden ten
allen tijde voor vijandige legers een’ onbeschermden toegang. Gel-
dersche benden hebben er geplunderd, de ;,zwarte hoop” heeft
er gebrandschat en verwoest, Staatschen en Spanjaarden hebben
er langen tijd elkander afgewisseld en bestreden, de Munsterschen
deden er hun’ inval en bragten er verderf en eilende. In 1584
en 1585 werd Delden voor een groot deel verbrand. In 1595
klagen „de arme verdorvene en verbrande ingesetene des dorps
Hengeloe” hun’ bitteren nood aan de markevergadering; in 1675
getuigen gedeputeerden van Overijsel, dat bijna alle heerenhuizen
in puin lagen, alle brieven en bescheiden verloren waren. Wat
Borchard Amelis van Coeverden in 1672 deed, — die zijn papieren
van zijn huis te Hengelo naar veiliger plaats bragt, — dat zullen
wel meerderen hebben gedaan. Zoo vloeijen de bronnen schaars,
DES SCHEIJVEBS DOEL. 77
en wat nog bestaat, moet vaak van heinde en ver worden zamen-
gebragt. Enkele bijzonderheden te bewaren, anderen althans aan
te wijzen, heb ik beproefd, om zoo eenige bouwstoffen te helpen
aandragen voor een toekomstige geschiedenis van Twenthe.
Macaulay’s g e s c h i e d e n i s van E n g e l a n d heeft groote
Verdiensten. Niet eene der minsten daarvan is, dat hij aan de
schildering van personen en gebeurtenissen laat voorafgaan een
overzigt van de gesteldheid van het land in het tijdperk, dat hij
gaat beschrijven. Dat acht ik voor eene g o e d e geschiedenis on-
misbaar. De lezer stelt zieh zoo ligt land en volk voor, gelijk
hij het kent. Ook tot het bewaren der herinnering aan Twenthe’s
ouden toestand wenschte ik iets bij te dragen. Het geslacht, dat
het oude gekend heeft, gaat heen. Allengs groeit een nieuw geslacht
op, onder andere omstandigheden, onder nieuwe toestanden.
Binnen weinig jaren, is het oude ligt vergeten, gelijk het ver-
dwenen zal zijn. Maar niet het ou de alleen, ook het n i e uw e
Twenthe verdient onze opmerkzaamheid. Ik wenschte het beter
te doen kennen in zijn eigenaardige schoonheid, in zijn veel-
soortige belangrijkheid, en met den wensch, dat het geen geheel
vruchtelooze poging zij geweest, leggen wij ditmaal den wandel-
staf neder.