was rijk aan grooter en kleiner landgoederen, waaronder van
wijdverbreide vermaardlieid. En wie nog een weinig verder wilde
gaan, die vond in bet heerlijk Kennemerland en längs den lie-
felijken Vechtstroom als de voorsteden van het magtig Amsterdam,
die vond er al de weelde en al den luister der trotsche koop-
stad, vereenigd met het prächtig groen van bosschen en weiden,
die vond er natuur en kunst verbonden tot een geheel, dat niet
alleen de uitbundigste lofspraak der gepruikte poeten uitlokte,
maar ook de bewondering opwekte van den vreemdeling, die de
heerlijkheden van veel trotscher landschappen en den Imster van
alle Europesche hoofdsteden kende. Zoo was Amsterdam nog in
de dagen van Jeronimo de Bosch, die tot de vorige eeuw be-
hoort, al legde hij in het elfde jaar dezer eeuw het grijze hoofd
ter rüste, en wie zieh Amsterdam en het Amsterdamsche leven
ten tijde der Republiek wil voorstellen, die verzuime niet, met
den omtrek der stad behoorlijk rekening te houden.
Yan wat in de vorige eeuw de trots der hoofdstad was, is
het meeste verdwenen. Ook Kennemerland, nog altijd een teregt
hooggewaardeerd uitspanningsoord der Amstelaren, is in menig
opzigt zöozeer van karakter veranderd, dat de oude patriciers
er zieh vreemd zouden gevoelen, als zij eens opstonden uit hun
graven en ronddoolden in de streken, waar hun statige buiten-
goederen lagen. Yrij wat meer zouden zij terugvinden aan de
Vecht. Zeer zeker zouden zij ook daar niet weinig verandering
zien. In het laatst der1 vorige eeuw begon de mode den Haar-
lemmerhout boven de Vecht te verkiezen, en de door sommigen
beweerde, door anderen krachtig ontkende ongezondheid der
streek gaf vele familien aanleiding, haar te verlaten. De ongunst
des tijds deed voor en na menig luisterrijk buitengoed verdwij-
nen. Tal van ledige plaatsen zouden zij aantreffen, waar zij een
prächtig lusthuis hadden gekend. Van hun overkunstige planta-
gien, hun hooggeroemde grotwerken en fonteinen zouden zij
geen spoor meer ontdekken. Meer dan een hunner oude huizen
zouden zij door gebouwen in nieuwen stijl zien vervangen. Maar
ook niet weinig van wat hun welbekend was, zouden zij er nog
aanschouwen. Tal van kloeke gesuchten zouden zij, naar het
mtwendige althans, nog onveranderd vinden. Zij zouden het
boompje, door hunne hand geplant, vinden opgewassen tot een’
krachtigen stam. Zij zouden het ijzeren hek met zijn hardsteenen
palen herkennen, waardoor zij met hun vierspan de laan opre-
den, al staat nu dit hek voor een weiland of een eenvoudige
boerenwoning. Zij zouden bij de Steigers aan de Vecht den tote-
en de hRngelroede nog zien staan, die eenmaal hun ziels-
vermaak waren geweest, en op den kalmen stroom de schuitjes
nog zien dnjven, als die, waarin zij zelve hadden geroeid. Zij
zouden het zandpad en het jaagpad längs de rivier nog betreden
en den heerenweg zouden zij nog terugvinden, al werd die in
een’ straatweg veranderd. Het landschap in zijn geheel is het-
zelfde gebleven. De spoorbaan bragt hier de groote omwenteling
met te weeg, die elders zoo menig landstreek onkenbaar heeft
gemaakt, en willen wij ons eene voorstelling vormen van het
leven der Amsterdamsche familien uit de dagen onzer Republiek
willen wij zien, waar en hoe zij den zomer doorbragten, welke
uitspanmngen zij zöchten, met wat weelde zij zieh omringden,
dan kunnen wij niet beter doen, dan te wandelen längs de
Vecht, althans längs dat gedeelte der rivier, dat nog het schoonste
en belangrijkste is, van Utrecht tot Loenen.
Wij nemen als reisboek de z e e g e p r a l e n d e V e c h t van
Claas Brum met ons. Wij vergelijken de afbeeldingen, die hij
daarm heeft bewaard, met wat onze oogen zien. Maar wij ver-
geten met, dat de Vechtstreek nog vrij wat meer buitenplaatsen
heeft bezeten, dan hij bezingt. Een paar uitvoerige kaarten uit
de vorige eeuw bewijzen ons goede diensten, om ons te ver-
plaatsen in het verledene.
De welwillendheid van eenige bezitters van landhuizen gaf
uwen gids gelegenheid om te zien, wat daar binnen nog opmer-
kelijks overbleef en het u in ’t voorbijgaan te verhalen. Of hebt
gij soms voor het oude geen oog en geen oor, welnu, het tegen-
woordige geeft genoeg te zien en te genieten, om de wandeling
van Utrecht tot Loenen tot een’ hoogst aangenamen togt te maken