wegdenken van wat nu onze oogen zien, Geen spoorwegstation
natuurlijk, geen beurs en geen gazfabriek. Daar vindt gij nog
bouwland en tuingrond. Geen villa’s aan den Enschedeschen weg, '
maar de hoven der gezeten burgers, boomgaard en moesland,
tusschen hooge beuken- en doornhagen; ook geen’ s t r a a tw e g ,
zelfs geen’ grooten weg nog, want „de dijk” naar Enschede lag vrij
wat meer Zuidelijk. Geen stoomfabrieken, maar kantoren in de mime
voorhuizen, waar de wevers de goederen brengen, die zij in hunne
huizen bebben vervaardigd. De scbool Staat daar nog niet, en de
huizenreeks, die den straatweg met de markt verbindt, is nog
niet gebouwd. De R. C. kerk is er, maar op de plaats van gemeente-
huis en post- en telegraafkantoor staan nog een paar groote, ouder-
wetscbe woonhuizen met bun tuinen. Daarvoor, op het markt-
plein, staat een vierkante gehouwen Bentheimer steen, op vier
steenen rustend; waarschijnlijk een oude altaartafel. Tegenover
de R. C. kerk is een breede sloot met water, „een brandgraven”.
Er is een kleine Doopsgezinde kerk, in niets van een gewoon
buis onderscheiden. De synagoge is nog niet gebouwd. Waar die
nu is, lag toen ook een brandgraven. De kerk der Hervormden
staat nog aan den overkant der beek, met het koor naar het
Oosten gewend. Een oude linde overschaduwt het pad, dat ten
Westen er längs voert. Een steen boven den ingang geeft het
jaartal 1545 te lezen. Vroeger had er een kerkje gestaan, waar-
van de houten toren door de raadsluiden van Borne aan die van
Hengelo was geschonken. Een klok met het jaartal 1415 is er
nog van bewaard. Waar nu de straatwegen naar Borne en Ob
denzaal zieh splitsen, is bouw- eh weiland, door een groot eiken-
bosch begrensd, een overblijfsel uit dentijd, toen een eekhoorntje,
naar het volksverhaal, van Twickel naar Oldenzaal kon loopen,
zonder op den grond te komen. De oude, nog bestaande wegen,
waar Hogendorp in zijn koets met vier paarden reed, slingerden
zieh met groote krommingen door het veld en längs de boeren-
erven. Aan de beek, een weinig Oostelijk, is een water-oliemo-
len. Ook de Deldensche straatweg is er nóg niet. De straatwegen
kwamen omstreeks 1830 gereed. De tegenwoordige Hervormde
kerk is nog niet verrezen, maar een weinig Westelijk opent zieh
een breede laan. Wij hadden zooeven er niet op gelet, en het
zou ook weinig de moeite geloond hebben, als wij toen het open
pad hadden gevolgd, dat öns naar een boerenhuis zou hebben
geleid. Toch zou ’t onze aandacht niet zijn ontgaan, dat die
boerderij op een stuk lands te midden eener ruig begroeide
graoht ligt, en gij vermoedt hier iets uit ouden tijd te vinden.
Werkelijk stond hier tot omstreeks 1821 het huis te Hengelo.
Hogendorp zag het reeds „in groot verval en onbewoond” , maar
in 1813 moet er nog het hoofdkwartier van een’ Fransch gene-
raal zijn geweest. De ouden van dagen weten nog veel te ver-
halen van „den baron”, wien het toen behoorde. Destijds had
het zijn beteekenis voor Hengelo reeds verloren, maar eens
was daar het punt, van waar alle gezag uitging. Wij tooijen in
onze verbeelding de laan weer met haar hoog en zwaar geboomte,
al hebben ook de ouden van dagen in Hengelo het daar niet
meer gekend. Wij laten het water der slotgracht weer frisch en
zuiver de gemetselde buitenwallen bespoelen en slaan de houten
brug er over heen. Wij plaatsen aan den opgang de schoone poort
van Bentheimer steen, met haar’ ruimen boog tusschen sierlijke
kolommen, die een kroonlijst met gebeeldhouwde jagttafereelen
dragen. — Ik kan die poort u ook nog toonen, maar niet hier.
Hij staat thans te Enschede bij de herberg de Klomp en heeft
den geweldigen brand van 1862 overleefd. Op het groote plein
ligt hetzelfde bouwhuis, dat er nu nog is te vinden — het eenige
wat overbleef, — en ter regterzijde verrijst het hoofdgebouw, een
zwaar vierkant gevaarte, met een hoog dak gedekt. Aan den steenen
trap voor den ingang herstellen wij de leeuwen met wapen-
schilden in de klaauwen, die gij nog in den grooten tuin der
„weeme” kunt terug vinden, en plaatsen bij de deur deiwsteen,
die het jaartal 1616 draagt, en die nu in een’ hof aan den
Enschedeschen weg ligt. In de uitgestrekte gewelfde kelders speien
de Hengeler jongens zoo gaarne. Mits overdag, ’s avonds
spookt het er. Zij weten u ook een gevangenis en een’ pijnkelder
te wijzen, met een geheimzinnige sleuf in den muur en groote