hij in een anderen tijd geboren, had bij den moed en de wijsheid
gehad, om zieh niet te laten beheerschen door den smaak zijner
dagen, die zeer geleerde verzen vol mythologie en zeer gladde
verzen met meer kunstmatige opgewondenheid dan waarachtige
verheffing eischte, had hij minder „kunstig in schelklinkende
toonen den lof zijner tijdgenooten uitgeschatert” , zijn „zee- en
landklagten minder natuurlijk (!) naar de zee- en landtaale der
Nimfen en Herderen gevormd,” — had hij minder ängstig naar
rijmwoorden gezöcht en dieper gevoeld, dat „al te veel toetzing
en overschildering stijvigheid baart,” Lucas Rotgans zou nog
met eere zijn plaats onder de Nederlandsche dichters bekleeden.
Nu is hij, tot zijne en onze schade, ongenietbaar geworden!
Rotgans naam is aan de Vecht verbonden, al behoorde hij
tot eene deftige Amsterdamsche familie, die aan vele regeerings-
geslachten verwant was. Hij bracht een groot deel zijner jeugd
op Nyenrode door, waar zijne ouders woonden, en na een körte
militaire loopbaan, van 1672 tot 1674, vestigde hij zieh op
Cromwijk, het buitengoed zijner grootmoeder, dat door de Fran-
schen verbrand en door haar herbouwd was. Hier leefde hij tot
zijn’ dood, de plaats verfraaijend, zijn vijvers vergrootend, visch
potend en visschend, soms, als er gezelschap kwam of hij met
zijn naburen in hun speeljagten uit was, een weinigje opgewon-
den door den Rijnschen wijn, overigens matig en ingetogen, na
den dood zijner vrouw in gezelschap van zijn twee dochters „eil
van de IX Muzen” , dichtende in het speelhuisje aan de Vecht,
en „soms zijn hoogdravende versen uitbrommend met eene zoo
donderende en luidru'chtige uitspraak, dat niet alleen muren en
vloer schenen te beven, maar het vertrek nog uren lang met
zijne schaterende uitgalming vervuld scheen” , in vriendschappe-
lijke betrekking met de besten en meest beroemden onder de
dichters van zijn’ tijd, een type van den Poeet zijner dagen,
kalm en rüstig, behalve in „de Parnastale” , bij wien de natuur
soms boven de leer ging, maar al te veel,- helaas! de kunst
de natuur vermoordde.
Aan de overzijde der Vecht beginnen zieh nu ook weer buitenplaatsen
en landhuizen te vertoonen, soms in gezelschap van
groote steenovens f i wier scherpe, doordringende rook vaak wat
al te nadrukkelijk met den frisschen geur der velden concurreert.
Vecht en Rhi jn met zijn hoog, niet zeer sierlijk huis, Vr e d e
en R u s t met het ouderwetsche gebouw, dat onder de hooge
boomen ligt, S l a n g e v e c h t , waar de heer Dudok de Witt van
zijn wandelingen naar Weenen en elders uitrust, Rijn en Vecht
met zijn vriendelijke huizinge, liggen nevens elkander tusschen
de rivier en den straatweg, in de breedte meer dan in de diepte
zieh uitstrekkend. Claas Bruin vermeldt nog geen dezer plaat-
sen, maar in 1734 waren er V r e d e n b u r g , (thans Vr e d e en
Rust ) en R i j ne v ec h t , die met name worden aangewezen. Tusschen
beide in lag een landhuis, als Br o e n bekend, vermoede-
lijk naar den toenmaligen eigenaar.
Maar reeds sints eeuwen verrezen op beide oevers der Vecht
de kasteelen, die , hoe vaak cok verbouwd en veranderd, t.oeh
beiden nog, door hun uitwendig voorkomen, aan lang vervlogen
tijden herinneren. Aan het „zandpad” , dat wij volgen, nabij
de Tienhovensche vaart, ligt de ridderhofstad 0 u d a e n , vroe-
ger 0 u d - A , een overoude bezitting van edelen, uit die van
Loenresloot gesproten. Veel vertooning maakt het huis niet meer,
maar reeds sints drie eeuwen spiegelden zieh zijn beide trapge-
vels, met het hangend torentje daar tusschen, in den kalmen stroorm.
Reeds menig geslacht heeft het in die gestalte gezien en menig
teekenstift heeft zijn hooge muren en kleine vensters vereeuwigd,
of het nevengebouwtje met de hoofddeur, waarheen de brug over
de gracht den toegang geeft. Oudaen behoort dan ook tot de
eigenaardigheden van de Vecht. ’t Is het eenige particulière gebouw,
dat nog nagenoeg onveranderd is en onmiddellijk wordt
herkend en begroet als een oude bekende. Achter het huis ver-
schuilt zieh een boerderij onder het geboomte, en voor het hek
breidt eèn majestueuze eik zijn forsche takken over den puin-
weg uit, de eenige, die daar overbleef van de rij, die in ’t be-
gin der vorige eeuw längs het zandpad prijkte. Het huis schijnt
der verwoesting door de Pranschen ontkomen te zijn, welligt