de sierlijk aangelegde Haersma-state en voorbij het kerkhof, waar
eens het kerkje van N. Dragten stond, te midden van vruchtbare
bouw- en weilanden, door net gebouwde boerderijen afgewisseld,
komen wij het witte kerkje van Op e in de voorbij, dat op eenigen
afstand van den weg ligt. Veel merkwaardigs is er niet aan te
zien, maar in zijn rond koor en in de groote Friesche moppen,
waarvan het gebouwd is, heeft men genoeg kenteekenen van vrij
hoogen ouderdom, om voldoende de kleine moeite te beloonen,
die het doorwandelen van het körte kerklaantje kost. Opeinde
zelf vormt geen aaneengesloten dorp, maar bestaat grootendeels
uit verspreide boerenwoningen, behalve eenige huizen längs den
breeden kunstweg geschaard. Nog minder belangrijk is zoowel
de buurt als het kerkje van N ij e g a , dat gebouwd is op een
kerkhof, door een sloot omringd, op het punt, waar de wegen
naar Leeuwarden en naar Oudega zieh scheiden. Dat dit kerkje
geen’ toren heeft, maar de klok, die de geloovigen naar het
bedehuis roept en de dooden „overluidt” , in een houten klokke-
stel hangt, is in de woudstreken van Friesland niets zeldzaams.
Maar hier stond vroeger een toren, die voor eenige jaren is in-
gestort. De zijweg, dien wij inslaan, brengt ons op den H o o g
e n we g , den ouden postweg, die in 1453 werd aangelegd,
en van waar men over de Zandingen kon varen naar het aan
de overzijde liggende klooster Smallee. Als wij goed opletten,
dan ontdekken wij aan onze linkerzijde den blaauwen steen, met
de inkervingen, die de overlevering aan de in 1672 hier gele-
gerde Munstersche ruiters toesehrijft. Hadden wij van Dragten af
dezen postweg gevolgd, of een der lanen ingeslagen, die van den
kunstweg er heen voeren, dan hadden wij ook een klein, eenzaam
kerkhofje van onbekenden oorsprong kunnen zien. De sage zwijgt
over deze begraafplaats. Met het gevecht, bij Nijega tegen de
Munsterschen geleverd , brengt zij het niet in verband. Maar als
het waar is , dat de inwoners van Oudega vöör eeuwen gewoon
waren , in den zomer met hun kudden de läge landen te bezoeken
en daar hun tenten op te slaan, dan kan welligt het kerkhof
hebben gediend voor de dooden, in dien zomertijd gestorven. Naar
den kant van Smallee, midden in de maden, van alle menschelijke
woonplaatsen verwijderd, is ook nog zulk een kerkhofje te vinden.
’t Zou een’ dergelijken oorsprong kunnen hebben en mede het
volksverhaal omtrent de periodieke verhuizingen kunnen bevestigen.
Wij hebben het laatste gedeelte van den weg niet wandelend
afgelegd. Het geluk heeft ons gediend. Al zien wij tegen een
frissche wandeling niet op, tooh was ’t ons niet onaangenaam,
dat een jonge boer ons met den ledigen kapwagen achterop
kwam en ons uitnoodigde, met hem te rijden. Wie intusschen
in Friesland uit zulk een vervoermiddel wat wil rond zien,
dient zijn plaats op de voorbank te kiezen. Het strijdt tegen de
goede zeden, den kap neer te slaan. Wie het deed, zou onder
verdenking komen, van wat al te lustig markt te hebben gehou-
den. Menig kap is daartoe dan ook volstrekt niet ingerigt , en
worden de zeilen opgerold, — op uitdrukkelijk verzoek, want
opmerkelijk is het, hoe weinig de boeren en boerinnen op uit-
zien gesteld schijnen, — dan bemerkt gij tot uw teleurstelling,
dat het open gedeelte ongeveer op de hoogte der kin van een
gewoon mensch komt. Zoo gij dus niet het, in dit geval onmis-
kenbare, voorregt hebt van klein van persoon te zijn, dan hebt
gij de keus tusschen niets zien, of zien in steeds gebogen hou-
ding, met het hoofd tusschen de schouders, hetgeen het genot
niet verhoogt.
Het paard, dat, naar Friesch gebruik, vrij ver van den wagen
loopt en een’ zeer kalmen draf heeft, zit goed in het vleesch.
Daar nu van ouds de denkbeeiden: F r i e s c h e p aa rd e n en
h ar d dr a ve r s na verwant zijn, oppert gij de vraag, „of ’t een
harddraver is?” Het blijkt een driejarig paard te zijn, dat ook
reeds op de baan geweest is, ’t Heeft ook een’ prijs gewonnen,
o f, als het' er geen’ gewonnen heeft, dan lag het niet aan het
paard, maar aan knoeijerij, aan begunstiging van gelukkiger mede-
dingers, of aan iets anders. Onze vriendelijke boer is volstrekt
I I . 7