tei l , meer bepaald als Pu t t e n o v e i de Maas bekend, is een
onderdeel van de aloude en belangrijke beerlijkheid, die vroeger
een aaneengesloten gebeel uitmaakte, maar allengs door water-
vloeden en inbraken gesplitst en versnipperd werd. Het P u t t e n
o v e r de Maas , waarmede wij te doen hebben, bevat de dor-
pen Rhoon, Hoogvliet, Poortugaal, Pernis en Charlois, benevens
een aantal polders en buurten.
Verplaatsen wij ons in onze verbeelding een zestal eeuwen
terug, omstreeks den aanvang van bet laatste vierde deel der der-
tiende eeuw. In Holland beerscht graaf Floris Y „der keerlen
God.” Sints 1268 beeft hij de teugels van bet bewind aanvaard,
die zijn roemruchte vader had laten vallen, toen zijn krachtige
hand in het Friesche moeras verstijfde, Graaf Floris is de man
nog niet, die hij later is geworden, en Holland is het goed af-
gerond en wel bevestigd graafscbap nog niet, dat hij achterliet,
toen hij bij Muiderberg het hoofd boog onder de slagen zijner
verbitterde edelen. Zijn onafhankelijke naburen, de Heeren van
Amstel en Woerden, zijn nog niet onderworpen tot zijn leen-
mannen, en in de streken, waar wij nu vertoeven, heerscht nog
nagenoeg onbedwongen een geduchter nabuur,jj§- de groote rivier
de Me rwe d e , gelijk zij nu nog heet, die wijd en zijd haar
wateren uitbreidt. Längs haar oevers liggen een aantal heerlijkheden
en ambachten, maar voor een goed deel bestaan die uit moerassen
en poelen, en, voorzoover er land wordt gevonden, zijn het zand-
platen en rietlanden, onophoudelijk aan overstrooming blootgesteld,
zoo zij al niet bij iederen hoogen vloed onder water worden gezet.
Enkele stukken land zijn ingedijkt. Zij genieten wat meer veilig-
heid en hebben wat hooger waarde, maar herhaaldelijk verwoest
de rivier de zwakke dämmen, en de kosten van den dijk verslin-
den welligt het grootste gedeelte van de ruimere inkomsten.
Wij zijn den mond der Oude Maas voorbij, en het oude daar-
tegenover liggende Flartinga, dat reeds grootendeels door de rivier
werd verzwolgen, en welks nieuwe buurt wat dieper landwaarts in
werd gedrongen. Ter regterhand liggen de goederen des Heeren van
Putten, waarvan een belangrijk gedeelte vöör omstreeks eene
eeuw werd verzwolgen, om eerst over een drietal eeuwen door
Lamoraal van Egmond op de wateren te worden heroverd, en naar
den naam zijner Sabina van Beijeren te worden genoemd. Van
de plaats, waar wij ons ophouden, zien wij echter die groote
waterpoelen niet. Wij hebben land nevens ons, dat wel nog grootendeels
onbedijkt i s , maar toch den bezitter en tiendheffer nog wel
wat'oplevert. Het visschersbedrijf is hier een rijke bron van bestaan.
De visscherij in dit deel der Merwede behoort den Heere
van Yoorne. Heer Hendrik gaf in 1250 de stalen te Matenesse
eil in de Merwede aan Jan van Pernis in erfleen, tegen eene
recognitie, „gemeenlijk herwade” van 40 Hollandsche Schilden.
Aan het land van Pernis grenst het goed Pendrecht. Zekere Hio
heeft in 1120 een vierendeel daarvan aan het klooster te Egmond
geschönken, voor de zielen zijner beide vrouwen Folqui en
Waltruth. En sints bisschop Godebald in 1128 verlof gaf, er een
kerk te bouwen, verrees hier ook een bedehuis. Het land ,.dat van
het kerkhof te Pendrecht tot het ambacht Katendrecht zieh uit-
strekt, is in 1199 door graaf Dirk VII aan zekeren Biggo en zijn
neven verkocht, met verlof om het te bedijken en er een slot
te bouwen. Thans heet die heerlijkheid Roden. Bodewijn Hen-
drikszoon van Duveland is er in 1240 mee beleend geworden, en
Nicolaas van Putten heeft met dezen „zijn getrouwe” de grens-
scheiding bepaald tusschen Bodewijns ambacht en zijn eigen goed
van Katendrecht. ’t Is eene heerlijkheid met hoog en laag regts-
gebied. Een andere Boudewijn, die den naam van Roden heeft
aangenomen, wordt er in 1299 mee verleid.
Ter linkerzijde ontwaren wij Dirk Bokels’ slot Uternesse, en
niet ver van daar, aan den mond der Schie, de buurt Nyerschie,
onder de hoede der geduchte muren van het sterke huis te Riviere.
’s Graven moei Aleydis, weduwe van Jan van Avesnes, woont
hier nog. Zij heeft in 1274 aan „haar nieuwe stede bij het huis
te Riviere” eenige wetten en voorregten geschönken, maar de