noemen voor een’ to] en geen zeer belangrijke bijdrage tot de
stedelijke inkomsten. Toch was zij geenszins verwerpelijk. Zij was
meer dan ruim voldoende, om al de onkosten der stedelijke administrate
te bestrijden , die voor elk der twee burgemeesters
vier kwarten olie, een half vat raapzaad en zes kapoenen jaarlijks
vorderde, en voor stadsbode , klokkenist, portier en varkenshoeder,
zeventien groot vlaamsch, acht boeschen en twee fleguten eischte.
Bovendien had er niets kunnen overschieten om het tekort van
1452 mede te dekken, dat vijf-en-twintig groot vlaamsch, drie
boeschen en een fleguut bedroeg. — Welk een benijdenswaardig
nadeelig saldo! //Kom daar nu eens om,” zou Hildebrand zeg-
gen. Maar t was ook toen als n u ; als de oorlog het niet deed, dan
deed het de gewapende vrede. Die hebben zamen de Valkenburg-
sche finantien in de war gemaakt. Öok de gelagen, aan over-
heidspersonen, geestelijken, doorreizende vreemdelingen van rang
en doortrekkende troepen geschonken, verslonden een aanmer-
kelijk deel van de stedelijke inkomsten, al zouden wij het,naar
onze tegenwoordige muntwaarde, goedkoop vinden, dat men in
1488 een geheel regiment Soldaten, waarvan men niet gediend
was, voor veertien stuivers drinkgeld weer heenzond. ’t Zou in
onzen tijd voor een’ enkel soldaat naauwelijks genoeg zijn.
Welligt hebben wij op de bank voor ’t hotel l’ E m p e r e u r ,
met het oog op het raadhuis, enkelen van deze stemmen uit het
grijs verleden gehoord en ons eenigszins verplaatst gevoeld in'-
lang verloopen eeuwen. Wij willen ons opmaken, om in die
stemming de oude slotruine te gaan bezoeken. Daar zullen met
volle kracht de herinneringen uit den voortijd zieh doen gelden,
op weg er heen zal ’t ons niet moeijelijk vallen, onze antiquarische
stemming te bewaren, want Valkenburg geeft ons niet
zööveel nieuws te zien, dat wij ’t verledene wel moeten verge-
ten. Een karakter van ouden tijd draagt het geestig torentje,
van het huis des Heeren de Guasco, al telt het welligt noo- niet
veel jaren. Van eeuwen heugden stellig de mozaikvloer en het
overoude vaatwerk, daar in 1865 bij het graven van een’ kelder
gevonden. En als de weg zieh in tweeen splitst, aan den voet
van den slotberg, dan voeren beide straten ons naar poorten,
die het kenmerk dragen, dat menig eeuw er over heen ging.
Wij gaan linksaf, de Bi r k e l p o o r t uit, de oude, stroeve, ver-
weerde Birkelpoort, en wij komen op den weg naar Oud-Valkenburg
, maar wij volgen dien niet. Regtsaf leidt het steile pad
naar den D wi n g e l , de rots, waarop het kasteel isgebouwd. De
oude weg naar het slot is dit niet, Vroeger was de holle weg nog
veel dieper en steeg hier de bergwand regt omhoog, daarboven
met den zwaren ringmuur gekroond; uit het stadje zelf slingerde
het burgtpad naar böven. Thans zijn het tuinen, die van deze zijde
den toegang afsluiten. Wij zullen er een schoone wandeling door
winnen. Tusschen geweldige rotsblokken gaat het opwaarts, weelde-
rig houtgewas wortelt in de spleten, in sierlijke festoenen hangen
de woekerplanten längs de graauwe wanden, waarop het mos
zieh hechtte als een tapijt van fluweel, en wordt ons de ver-
moeijenis bij het sterke stijgen niet bespaard, wij vergeten het
bij de stille majesteit van het diepe ravijn, waar de bergnatuur
haar heerlijkheid ontsluijert, terwijl daar boven ons de frissche
groene boomtoppen en struikbundels tintelen in het licht der
zon en de blaauwe hemel vriendelijk boven de enge opening
straalt. Niet lang duurt het, of wij hebben een terras bereikt
met kort gras begroeid, en wij staan aan den voet van den
rotskegel,. waarop het slot is gebouwd. Hebt gij er aan gedacht,
in een huisje vlak bij de poort, den sleutel te vragen ? Zoo
niet, dan is u de teleurstelling bereid van een’ vergeefschen togt
te hebben gemaakt, want een hek met scherpe ijzeren punten
houdt u tegen, en gij moet weer terug, tenzij „Marietje” met
een ander gezelschap op de ruine is en gij het hek openvindt.
Sedert de ruine, vroeger domein, particulier eigendom is geworden,
is zij gesloten. Dat verstoort eenigszins de illusie. In de
oude puinen der bürgten wenscht gij ’t liefst alleen rond te
dolen. Hinderlijk is u de gids, die zijn lesje opdreunt en u
voortjaagt van punt tot punt, terwijl gij, als gij er lust in hadt,
er de uren zoudt willen vergeten. Maar Marietje zal u niet hinderen;
zwijgend en breijend zal zij u vergezellen tot aan het