oord, van ouds als „het jagertje” bekend en bij oud en jong
in Almelo geliefd.
Als wij ons onder de nette véranda wat hebben verkwikt,
brengen wij een bezoek aan het wilde dennenbosch met zijn slanke
stammen en bemoste paden, in wier midden de eenvoudige graf-
kelder ligt verscholen, door de familie van Rechteren tot de
rustplaats van haar dooden bestemd, en wij dwalen wat rond door
het bosch tegenover „het jagertje” , tusschen het hooge hakhout,
waarboven hier en daar een forsche beuk of eik zijn breede takken
uitslaat en dat aan de beplante cingels met hun’ weelderig be-
groeiden grond en hun steile, met mos bedekte kanten een eigen-
aardig voorkomen ontleent. Bij „het jagertje” is de groote laan
tegenover het huis nog niet ten einde. Nog ver strekt zij zieh
uit, terwijl de beuken het eikenhout vervangen, en volgden wij
haar, tot waar zij uitloopt in de heide, dan zou zij ons brengen
op den weg naar A l b e r g e n , een landelijk gehucht, in welks
nabijheid eens een wijdvermaard klooster heeft gebloeid. Daar
zouden wij een grindweg naar Ootmarsum vinden, — maar wij
kunnen ditmaal onzen togt niet tot dat aloude stadje, met haar
bekoorlijke omstreken en de schoone vergezigten van haar gol-
vende heuvelen, uitstrekken. Wij moeten ookj aan de andere
zijde van Almelo, het Vriezenveen onbezocht laten, evenals de
rijke villa’s en buitenverblijven aan den weg die derwaarts leidt.
Zij zouden anders de moeite van' een uitstapje wel beloonen,
zoowel de villa door den Heer van Almelo gebouwd en bewoond,
terwijl de gravin douairière haar verblijf houdt op het kasteel,
als de landhuizen, gesticht door Vriezenveensche kooplieden, die,
naar oud gebruik, een’ geruimen. tijd in St Petersburg woonden.
Maar wij zullen nog wel meer plekjes moeten laten liggen, die
door natuurschoon of door herinneringen aantrekkelijk zijn voor
wandelaar en geschiedvorscher beiden! Yreesde ik niet, van uw
geduld te veel te vergen, ik zou u in de nabijheid van Ootmarsum
de velden wijzen, waar, niet ver van elkander, Romeinen en
Germanen in hun haast nog ongeroerde grafheuvels slapen. Ik
zou u , tusschen Ootmarsum en Oldenzaal, naar den raadselachtigen
Hunenborg leiden, waaraan zieh de overlevering verbindt,
dat een heidensch keizer er zijn verblijf heeft gehouden en die
willigt een overblijfsel is van een versterking, door den keizer
Postumus, omstreeks 260 n. C. tegen de woeste en dreigende
Germanen opgeworpen. Ik zou u uitnoodigen, in de heidevelden
den loop dier zonderlinge aarden wallen natesporen, die, onder
den naam van l a n dw e r e n , gansch Twenthe doorkruisen, en die
sommigen voor verdedigingsmiddelen houden, anderen voor schei-
dingen der Saksische marken, en onlangs door een’ uitnemend
kenner der Twenthsche oudheden, den baron B. W. A. E.
Sloet tot Oldhuis, werden voorgesteld als door de Romeinen
geboden en door de Germanen opgeworpen, om de grenzen der
onderscheidene volksstammen aan te wijzen. Of wel, ik zou u
leiden naar het stille Weerseloo, dat daar zoo rüstig ligt te droomen
te midden van zijn eikenlanen, met zijn huizen, gelegerd om het
oude kerkje, dat in zijn wijdsche grafzerken nog de herinnering
bewaart aan een hoog adellijk jufferenstift, en waar wij, buiten
een der heerenhuizen, eene overoude doopvont zouden vinden,
in dit huis een merkwaardige eikenhouten kast en een zware deur
met een menschenhoofd, dat, minder beschaafd dan veelbetee-
kenend, de tong uitsteekt. Kast en deur zijn afkomstig van het
sterke, thans gesloopte slot Saesveld, en de deur stond daar naar
de zijde van Oldenzaal gekeerd, als een voortdurende beschim-
ping van de stad, waarmede de Heeren van Saesveld in aan-
houdende veete leefden. Ik zou u voeren naar de plaats, waar
eens het geduchte roofnest»stond, te midden van haast ontoe-
gankelijke moerassen, eu wij zouden, neergezeten aan de slot-
gracht, ons door de overlevering laten verhalen, hoe op dit
kasteel een geslacht van magtige edelen, door de graven van
Goor gesteund, den strijd tegen den bisschop volhield, toen
Balderik, op den bisschoppelijken zetel verheven, zijn erfgraaf-
schap Twenthe met zijn hoofdstad Oldenzaal aan St. Maarten
schonk. Wij zouden ons laten verteilen, hoe een der drosten
van Twenthe op dit zijn slot geroofde mannen en vrouwen
gekerkerd hield, totdat hun bloedverwanten hen met zware los