vaart op de Vecht, dan aan de wagens op den straatweg. Niet
alleen, omdat het rijtuigverkeer aanmerkelijk minder is dan
vroeger, maar ook omdat de groote weg meer längs dan door
de plaats loopt. De niet zeer breede en tamelijk kromme straten
zouden ook voor een drukke passage weinig geschikt zijn. De
heerenhuizen, waaraan Loenen tamelijk rijk is, munten dan ook
niet door hun vrolijke ligging uit. Het best bedeeld in dezen
zijn L e e u w e n d i j k , thans de pastorie derNed. Herv. gemeente,
en Be e k en Hof f , waaraan eene beenzwartfabriek is verbonden.
Zij liggen aan den weg, die van de kerk naar den grooten
straatweg loopt, en hebben uitzigt op de rivier. Yoorbij Beek en
Hoff is het dorp ten einde. Aan de overzijde der Vecht ligt het
huis van Oud- o v e r , in het halfgesloopte bosch; een weinig
verder spiegelt zieh het vriendelijk Kal o r a m a in den helderen
vloed; wat verder nog ligt het houtgewas van het voormalig
buitenverblijf Oos t er v e cht . Aan deze zijde herinnert de naam
op het hek eener boerderij aan het vorstelijke huis Lo e n e n , een
der prächtigste plaatsen aan de Vecht, die werkelijk zoö weinig
mogelijk aan de schaär had te danken en’ met het hooge hout
längs de breede lanen zooveel natuur had mögen behouden, dat
zelfs Claas Bruin ontrouw werd aan zijn liefde voor geschoren
hagen en kunstrijke snoeiproducten, en zieh verleiden liet, om
in een’ aanval van gezond verstand en goeden smaak, uit te
roepen:
»Wie wenst om selioone knnstfestoenen,
Die Vronw Natnur in volle kragt
Beschouwt, daar ’t alles lonkt en lackt!”
Voorbij h e t Hu i s te Lo e n e n zien wij voor een weiland
de palen van Wa l l e n s t e i n , een /,Vechtpaleis” voorheen
met weitest overgoten,
en verder volgt het oog de rivier, die tusschen vlakke velden
en eenzame wegen haar stillen loop voortzet, totdat zij in het
oude, maar nog welvarende Vr e e l a n d weer längs lachende
tooneelen stroomt. Dan vliet zij längs d en Be r g met zijn aan-
zienlijk kasteel N e d e rhör st en zijn hooggelegen kerk, straks
längs het stedeken We e s p , om eindelijk bij Mu i d e n
dat nooit beklijven zal
zieh te verliezen in de Zuiderzee.
WTij gaan zoover niet mede. Wij hebben het beste en merk-
waardigste van zijn oevers gezien, nu wij te Loenen zijn aange-
komen. En keeren wij met de stoombarge naar Utrecht terug,
dan laten wij ze nog eens in snelle vaart voorbijgaan voor ons
oog, die vrolijke dorpen, die statige landhuizen, die hooge boom-
groepen, die welige velden, al die tafereelen, die in rijke af-
wisseling zieh achtereenvolgens rondom ons verdringen. En zoo
gaan jaren onzen geest voorbij. Wij zien hier ruwe Friezen met
hun kudden in de läge landen en in de schaduw der moerassige
bosschen längs den toen reeds zoo levendigen stroom. Wij zien
de zon tintelen op de leijen dakew der bürgten, en längs de
bijna onbegäanbare wegen zien wij de strijdrossen der ridders
en de flikkerende lanspunten der wapenknechten. Daar wuiven
de pennoenen, die den rooden balk van Nyenrode en het roode
kruis van Oudaen in hun gouden banen dragen, of de lelien
van Amerongen, de zuilen van het edele huis der Zuylens, den
zwarten balk der doorluchtige Borselens. Daar rooken de puin-
hoopen der verbrande dorpen, der uiteen gescheurde kasteelen,
en het jammerend landvolk vlugt voor de stroopende benden van
den Allerkatholieksten en van den Allerchristelijksten koning.
Maar daar drijven 'ook de rijkvergulde speeljagten, en daar zeilen
de sierlijke boeijers der Amsterdamsche patriciers, daar draven
hun zesspannen door het zand, daar wandelen hun gepruikte en
gehoepelrokte gestalten längs de waterkommen en de terrassen,
tusschen de kunstig gesnoeide hagen. Daar ratelt in den stillen
avond het vuurwerk van Ouderhoek, in het laboratorium bij het
huis bereid. Daar rijpen in de kostbare oranjerien de uitheem-
sche vruchten, daar pronken in huizen en koepels en tempels
de kunstgewrochten van schilder- en beeldhouwkunst, ook de