ging den val van Zutfen vooraf. De Stnatschen,O O die na 1579 een
groot deel der graafschap, nevens Twenthe, in hun magt hadden,
begrepen hoe veel van ’t behoud van Lochern afhing; de Span-
jaarden, die Zutfen trachtten te herwinnen, sloegen in 1582, onder
Verdugo, om Lochern het beleg. Lang duurde de worsteling, om
de bedreigde vesting te ontzetten en de 1 begeerde sterkte te win-
nen. Hoog was in de stad de nood reeds geklommen, toen
Yerdugo eindelijk gedwongen werd, het beleg op te breken. In
1590 beproefde de Spanjaard, Lochern bij verrassing te nemen
met krijgsvolk in hooiwagens verborgen, maar de list mislukte
door het oude gebruik, dat den portier veroorloofde hooi te
plukken van iederen geladen wagen, die de poort binnenkwam.
’t Behoud van Lochern maakte ’t Prins Maurits mogelijk, Zutfen
in 1591 te hememen. Spinola was in 1606 gelukkiger. ’t Was
hem gelukt Prins Maurits in den waan te brengen dat Deventer
werd bedreigd. De Stadhouder verliet Lochern, dat na een beleg
van slechts eenen dag den vijand in handen viel. Maar drie
maanden behield hij de stad; toen werd zij door graaf Ernst
van Nassau heroverd. Sints bleef zij aan de Staten, totdat in
1666 de bisschop van Munster haar innam en duchtig versterkte.
Door de Staten na scherp beleg herwonnen, viel zij in 1672 ten
tweeden male in Munstersche handen. Later verloor Lochern zijn
belang als vesting en kwamen er rüstiger dagen. Nu zijn de
wallen gesiecht en met een driedubbele rij van eiken beplant.
De poorien zijn afgebroken, en vaste bruggen overspannen de
gracht. ’t Is een open landstadje geworden, dat allengs in wel-
vaart toeneemt, vooral sedert den aanleg van den grooten weg
van Zutfen naar Twenthe en de Duitsche grenzen. En nu het ook
door de spoorbaan aan het groote spoorwegnet verbonden is , is voor
Lochern met zijn heerlijke omstreken en zijn gezonde lucht een
schoone toekomst geopend. Onderscheidene nieuwe huizen en
villa’s bewijzen, dat het reeds vrij wat vreemdelingen tot zieh
trekt. Eenige leerlooijerijen dragen tot de welvaart bij, en daar
ieder burger- en arbeidersgezin in den regel een stukje lands
in eigendom bezit, wordt er weinig armoede gevonden.
Voor den oudheidminnaar heeft Lochern weinig of niets meer
behouden. Wat door de herhaalde belegeringen en oorlogsrampen
niet werd verwoest, ging in meer dan een’ geweldigen brand
verloren. In 1525 en in 1615 werd nagenoeg de geheele stad
in de asch gelegd. In 1693 verbrandden vier-en-twintig huizen
in het aanzienlijkste deel der plaats. De beide ncnnenkloosters,
die er eenmaal werden gevonden, zijn geheel veranderd en
verdwenen, De zoogenaamde b l a a uwe t o re n, het voormalig
geregtshof van het schoutambt van Lochern, met zijn gevange-
nissen en strafwerktuigen, is door vertimmering onkenbaar geworden
, en het oude huis Dedingsweerd, in de onmiddellijke
nabijheid, is voor eenige jaren gesloopt. Ook de archieven van
Lochern zijn voor en na bij verschillende onheilen verloren gegaan.
Alleen de enge, kromme straten herinneren nog aan de oudheid
der voormalige vesting. Toch is in Lochern nog wel iets uit lang
vervlogen tijden overgebleven, maar ik kan het u niet toonen,
aangezien het onzigtbaar is. In de groote kerk werden ten jare
1866, door het afvallen van een gedeelte der pleisterkalk, deels
ook op aanwijzing van een’ werkman , een paar muurschilderingen
ontdekt. De eene, door een groen zuiltje met rooden voet in
tweeen gedeeld, stelde ter linkerzijde een’ onbekenden bisschop
voor, ter regterzijde den martelaar St. Sebastiaan, met pijlen
doorschoten. De andere gaf de reusachtige gestalte van St. Chris-
toforus te zien. Aan de voeten van St. Sebastiaan was eene kleine,
knielende figuur, gekleed in een’ langen zwarten tabbert met
geele kraag en voering. Het landschap achter St. Christoforus
was gestoifeerd met een’ ridder in volle wapenrusting op een wit
paard. In beiden zijn waarschijnlijk de schenkers van het schilderwerk
voorgesteld; in het eerste persoonlijk, in het tweede
symbolisch, want de geharnaste ruiter herinnert aan het wapen
der Ripperda’s. Na eenigen tijd zigtbaar te zijn geweest en door
de deskundigen Dr. Janssen te Leiden en D. van der Kellen Jr. te
Amsterdam te zijn onderzocht en afgebeeld, werden de schilde-
ringen vernist en wederom onder de kalk verborgen. Veel kunst-
waarde schijnen zij niet gehad te hebben. Teekening en kleur
12*