Arch i ev en der Ridder l i jke Dui t s ch e orde, Ba l i e van Ut r e c h t
Oork. n°. 427, 429, 430—432. Dat werk heb ik hier niet tot mijne be-
schikking.
Uit de aangehaalde stukken blijkt zeker niets van de aanleiding tot dezen
moord. Wij zien zelfs, dat hij »onnösel” is doodgeschoten. De zegsman van
het verhaal schijnt te zijn Ho r t e n s iu s , Zaken van Ut r e ch t , waar-
uit eenige bijzonderheden zijn opgenomen in een opgesierd verhaal omtrent
de gebeurtenis in den Utr. Volksalmanak van 1844, bl. 107 e. v. Hij ver-
haalt, dat e e n gemeen soldaat (gregarius), die n i t tijdverdrijf in de gracht
ging visschen, werd doodgeschoten, en dat het algemeen gerucht den moord
meer aan wraakzncht dan aan roofzucht toeschreef. ’t Is bij mij de vraag,
of de bisschop en de kronijk der orde wel onpartijdig genoeg waren, of
den dood van een’ soldaat wel belangrijk genoeg achtten, om dien als aanleiding
tot den moord van een’ edelman en prelaat als Heer Steven te vermelden.
Van de onwaarheid van het oude verhaal ben ik derhalve nog niet
volkomen overtnigd; de mishandeling van het lijk kan ook van bijzondere
verbittering getuigen. In een ander ond verhaal, mij ook door Jhr. de Geer
verstrekt, te vinden in de Hi s t o r i a S. Ge r t r u d i s , oper a Jos ephi
Ge ldophi Ry e k e l , a b b a t i s S. Ge r t r u d i s Lovanii . Bruxell. 1637,
wordt ook gezegd, dat Steven van Zuylen » b ij ontstane twist” door Gel-
dersch krijgsvolk is doodgeschoten en dat pasquillen op hem gemaakt zijn.
Maar gaame zou ik toegeven, dat in die onrustige tijden een bende zwer-
vend krijgsvolk ook zonder ztiik een reden een huis-plünderen en een’ edel-
man vermoorden kon.
De jaartallen 1734 op bl. 270 en 275 moeten in ca. 1700 veranderd
worden, evenzoo 1709 op bl. 282.
Ik teeken nog aan, dat Ve cht enda e l , op de plaat in de zegep ra-
l e n de Vec ht aan ter Meer grenzende, sints lang daarbij aangetrokken
en derhalve verdwenen is, terwijl een boerderij bij den toi aan den straat-
weg niet ver van Maarsen nog den naam van Sn a v e lb u r g bewäart.
IN EN BIJ V A L K E N B U R G .
(L IMBUEG) .
„Fan quem ont” klinkt het längs den trein, terwijl de conducteur
de portieren der rijtuigen openwerpt. B- „Fauquemont. —
Fauquemont.” — Voor het station Valkenburg staat de spoor-
trein stil, en aan het doel van onzen togt gekomen, haasten wij
ons, den wagen te verlaten. Verwondert het u , dat gij den naam
van eene Nederlandsche plaats in het Fransch hoort uitgalmen?
Gij waart niet gansch onvoorbereid, want toen gij uw plaatsbil-
let aan den conducteur hebt getoond, onder bijvoeging van den
naam „Valkenburg” heeft hij reeds gemompeld: „hm, Fauquemont.”
Welnu, ’t is een buitenlandsche maatschappij aan wie de
spoorlijn behoort, en gij zult u in ’t verfolg schikken naar hare
gebruiken. Als gij weêr eens van Maastricht komt, geeft gij uw
kaartje over en ditmaal zegt gij: „Fauquemont.” „Hm, Valkenburg”
bromt de conducteur. Het schijnt niet gemakkelijk, te
weten te komen, wat taal men hier gebruiken moet. Als de taal
gansch het volk i s , welk volk hebben wij dan in het Limburgsche
te wachten? Welke taal wordt er gesproken ? Hoe heet de plaats,
aan wier station wij afstappen, in wier omtrek wij enkele dagen
II. I 22