kelders der tavernen van Faber en anderen, de vaten met den
oogst. der Valkenburgsche hoogten en van vrij wat rneer Lim-
burgsche heuvelen. ’t Laat zieh zelfs gissen, dat reeds ten tijde
der Romeinen hier de wijnbouw niet onbekend was, maar bij
de onzekerheid van den uitslag en door ’t gebruik van thee, koffij
en Sterke dranken is hij uit de Nederlanden verdwenen.
Op den Schaesberg staat een kluis, een hermitage. Welnu,
t behoorde van ouds tot de aardigheden van sommige buiten-
plaatsen, van theetuinen zelfs, dat er een „heremiet” te zien
was. Hoe gaarne zöchten wij ze als kinderen op, die geheimzin-
nige, min of meer vervallen hutjes van hout, in een bosehje
verscholen, op een eilandje afgezonderd! Hoe verdrongen wij
elkander voor de bestoven glasruitjes om naar binnen te zien!
Daar stond de t a f e lmet een’ zandlooper er op Daar stond de
doodkist tegen den muur, slaapstede en „memento mori” tevens.
En daar zat de hermiet, de groote houten pop met langen wit-
ten baard en bruine pij. Hoe jammer, dat het heiligdom onver-
biddelijk gesloten was! En als ’t voor ons open ging — want
schooljongens zijn niet altijd uitermate bescheiden -i-- hoe onge-
zellig was ’t ons dan in het muffe, halfdonkere hokje! Heeft de
Heer van Schaloen ook zulk een aardigheid op zijn landgoed?
In geenen deele. Zie hier de kluis. De witte muren eener kapel
blinken onder het welig groen der linden, die den bergtop kroo-
nen. ’t Is een stevige kapel van mergelsteen, in 1690 gebouwd,
maar nog geenszins vervallen. Het terrein er nevens is door een
hooge, digte beukenhaag omringd, en strekt gij uwe onderzöekin-
gen in die rigting uit, dan ontwaart gij in de heg een houten
poort met een’ ijzeren klopper. Laat vrijelijk den klopper vallen,
de toegang zal u niet geweigerd worden. Een man in de kracht
zijns levens doet u open. Dat is de heremiet. Vergeefs zoekt gij
de bruine pij, het kale hoofd, den grijzen baard. Deze kluize-
naar draagt een kort buis en een’ broek tot aan de knieen,
grijze kousen en lederen schoenen. Hadt gij hem elders ontmoet,
gij zoudt niets bijzonders aan hem gezien hebben. De hermitage
is ook niet geheel naar het buitenplaatsen-mödel aangelegd. Het
vertrek is tamelijk ruim en in den tuin verbouwt de bewoner
zijn groenten. Aan de kluis grenst de kapel E die om den toeloop
der schare in 1714 vergroot moest worden en die onder Schin-
op-Geul behoort. Een dronk waters reikt de kluizenaar u gaarne,
en als gij hem bij ’t heengaan een gift in de hand laat vallen,
dan is zijn „God loone ’t. u” evenzeer de dank voor een ruime,
als voor eene kleine gave. De hermitage op den Schaesberg is
eene der beiden, die nog in het land van Valkenburg be-
staan. Eertijds, en nog niet lang geleden zelfs, was hun aantal
grooter.
Zoöveel is zeker, dat het landschap, dat zieh voor de kapel
uitbreidt, uitnemend schoon is. Hoe verkwikkend is het lommer
der hooge linden, door wier kruinen het koeltje speelt! Hoe
frisch is het groen aan den voet der helling, waar het oog zieh
verliest in de digte kroonen van het hout! Wat bloeijend dal
sluit zieh daarbij aan, waarin het park van Schaloen met zijn
kasteel en zijn heldere vijvers ligt! Hoe schittert het riviertje daar
ginds, waar het uit het geboomte te voorschijn treedt en zieh
door de vlakte kronkelt! En verder — de groene weiden en laneh
aan den overkant en daarachter het bergplateau, glooijend op-
rijzend met zijn stoute lijnen, zijn bouwland en boschjes en zijn
seherpe rotswanden. Zoo gij den Schaesberg al niet zoudt bezoe-
ken om de wille der hermitage, verzuim de bedevaart derwaarts
niet om het heerlijk deel der schepping Gods, dat zieh daar voor
u ontrolt.
De laan tegenover de poort der kluis leidt naar beneden in
het dal. Ook van hier genieten wij een treffend uitzigt, Daar
ginds op den bergtop sluimert de ruine in het zonlicht en droomt
het stadje aan zijn’ voet te midden van de ruime vallei. Beneden
ons boorde de spoorbaan een’ diepen hollen weg tusschen de
rotsen, en een viaduct er boven brengt ons weldra weer op den
weg, die aan deze zijde der Geule längs de bergen loopt. Keeren
wij daar längs naar Valkenburg terug, dan hebben wij eene niet
groote, maar hoogst aantrekkelijke wandeling gemaakt. Wij körnen
dan het kasteel Oost voorbij met zijn groot voorplein en