180 DB GKAAF VAN ALBEMABLE.
bouw verbonden. Ben kostbaar ijzeren hekwerk sloot het mime
voorplein af. Vari binnen was het met de kunstigste fresco’s,
houtsnij- en beeldlionwwerken versierd. Kunstschatten van allerlei
aard waren er zamen gebragt, en opdat ook het landgoed
zooveel mogelijk in overeenstemming zou zijn met het paleis,
had de koning de gründen van de havezathe den Dam aange-
kocht, om ze te voegen bij de oude goederen van de Voorst,
die reeds sedert 1694 met die van het Velde waren vergroot,
en op zijn verzoek werd deze uitgebreide bezitting in 1700 door
de Staten van Gelderland tot eene hooge heerlijkheid verheven,
wier regtgebied zieh ook over een deel van Warnsveld en Almen
uitstrekte. Prächtige plantagien, met grotten en beeldgroepen,
met waterwerken en fonteinen, omringden het huis. De Berkel
was zelfs verlegd, om het noodige water te bekomen. Maar niet
lang duurde de luister van de Voorst! Koning Willem stierf, en
met hem verloor Albemarle zijn’ magtigen beschermer. Reeds in
1703 toonden de Zutfensche gemeensluiden en gilden, hoe wei-
nig zij waren ingenomen met eene hooge heerlijkheid onder de
muren hunner stad, ’s Graven scheidspalen werden uit den grond
gerukt. Het landvolk uit den omtrek vermeide de bruggen, ver-
groef de Berkel, maakte sommige toegangen tot het goed on-
bruikbaar. Zij beweerden, — niet zonder grond waarschijnlijk, -Vt
dat hun belangen benadeeld waren voor den luister van de Voorst.
En de Staten van Gelderland hieven in 1705 het regt van hooge
heerlijkheid weer op. ’t Zal Keppel’s ingenomenheid met zijn
eens zoo hoog gewaardeerde bezitting wel niet hebben vermeer-
derd! Ook riep de oorlog hem menigmaal elders, en het krijgs-
geluk was hem niet günstig. In 1712 werd hij gevangen geno-
men. Na den vrede in 1713 werd hij gouverneur van Doornik.
ln 1715 heeft hij de Voorst nog eens bezocht, en in 1720 stierf
hij. Zijn afstammelingen vestigden zieh in Engelaud. zijn klein-
zoon George verkocht de Voorst in 1756 aan Otto Frederik,
graaf van Lijnden. Het Velde was reeds in 1745 er van geschei-
den en verkocht aan J. A. M. S. baron van Dorth, terwijl de
Dam in 1744 tot het geslacht zijner oude bezitters, de van d er
GESCHIEDENIS VAN DE VOOKST. 181
Ca p e l l e n s , was teruggekeerd. — Wat van de Voorst overbleef,
kwam door erfopvolging in ’t bezit van Gustaf Frederik Willem
baron van Neukirchen, genaamd Nijvenheim, wien ook de na-
burige havezathen Boedelhof en Rijsselt en ter Meulen bij Almen
behoorden. Maar toen was het aanzienlijk landgoed zijn’ onder-
gang nabij. Stuksgewijze werden de gronden verkocht. In 1846
kwam het nog altijd schoone huis de Voorst in sloopershanden. Het
kolossale koepeldak, met zware looden platen gedekt, werd van
het hoofdgebouw afgenomen: de vleugels werden afgebroken,
de prächtige gobelins en de kunstige houtsnijwerken grootendeels
te gelde gemaakt. ’t Aldus verminkte huis werd toen aan den
Heer van Stuivesant Kiere overgedaan, die ’t gelukkig voor ver-
dere slooping behoedde en er weer een’ zinken koepeldak op liet
maken. Na hem bezat en bewoonde Jhr. van Nispen het goed
tot 1875. Onder den nieuwen eigenaar gaat de Voorst weer een
beter toekomst te gemoet. Het dak werd in zijn’ oorspronkelij-
ken vorm hersteld; bekwame werklieden werden gebruikt, om
het inwendige zooveel mogelijk in overeenstemming te brengen
met den voormaligen luister van het kasteel; wat daarvan nog
overbleef, werd zorgvuldig gebruikt en vernieuwd. Zoo teilen
Zutfens schoone omstreken een sieraad te meer\ zoo hernain een
der merkwaardige vaderlandsche landgoederen den rang, dien
het als een historisch landgoed toekomt.
Waarlijk, de Voorst verdient het, om de wille van den
grooten .vorst, die het stichtte, maar ook om den eerwaardi-
gen ouderdom der bezitting zelve. Reeds in ’t begin der 14ie
eeuw was het bekend. Het wordt beschreven als een eenvoudig
huis, met een’ gekanteelden toren versterkt, door breede grachten
omringd, en het behoorde oudtijds aan een geslacht van vrije
grondbezitters, dat den naam van de Voo r s t of in de Vorste
droeg. Nicolaus de Vorste wordt reeds in 1190 genoemd. Hij
behoorde toen tot de //ministeriales / l ö f - tot de edelen, die zieh
in dienstmanschap hadden begeven, maar het goed bleef als
s a d e l l e e n bekend en werd „ten Zutfensche regte” in leen
uitgegeven. Leden van het geslacht de Voorst zaten in de Zut