huis staat nog kloek en stevig te midden van het digte hout ,
maar van de plantagien is sints lang geen spoor meer over. Na
het kinderloos overlijden van den vorigen Heer werden de heer-
lijkheden Yerwolde en Yorden gescheiden.
Na ons bezoek aan Verwolde keeren wij op onze schreden
terug, en wij houden den grindweg van Laren naar Almen, die
bij het station Lar en de spoorbaan kruist. In de onmiddelijke
nabijheid van het stationsgebouw treffen wij wederom een om
zijn schoonheid en oudbeid belangrijk landgoed aan. Een breede
'rijweg brengt ons bij een tweetal steenen palen, met goed be-
werkte vazen in renaissanee-stijl versierd. Dit is de ingang van
de bavezathe de E*s e , wier naam naauw is verbonden aan dien
van het beroemde geslacht der Heeckerens, al was bet ook niet,
zooals vroeger algemeen werd geloofd, hun stamslot. De oor-
sprong der Heeckerens is bij Emmerich te zoéken, waar de vroeger
zeer aanzienlijke, nu vergetene, beerlijkbeid Hekeren lag.
Daar was ook een hof, die He s e heette, en wiens naam He s i n
genoemd wordt in een’ giftbrief van 7 Eebruarij 828, waarin
Gerward, zoon van Landfried, goederen aan St. Maarten te
Utrecht schenkt. Tusschen 827 en 838 werd de villa Hese, ook
als „Bysscopswyck” bekend, aan St. Maarten afgestaan. Everar-
dus de Hese behoorde omstreeks 1180 tot de stichters van het
klooster Bethlehem bij Doetichem. Dezelfde komt in 1236 met
zijn’ zoon Stefanus onder de begiftigers van het klooster voor
en heet in hetzelfde jaar Everardus, heer van Hekeren. Dit is
de eerste maal, dat de naam Hekeren als geslachtsnaam wordt
aangetroffen. Eredericus de Hykere, dictus de Heza, wordt in
1279 genoemd. Deze allen behooren intusschen nog bij Emmerik
tehuis. Maar in 1300 bezat Eredericus de Hekeren toch reeds
goederen bij Almen. Toen beleende hij twee Zutfensche burgers
met het goed Lebbink aldaar.
De namen Hekeren en Eese waren in het begin der 14
eeuw naar de Graafschap overgebragt; die van Hekeren bij Steen-
deren, die van Eese bij Almen. Wanneer en hoe dit geschiedde,
is nog onzeker. De oude geschiedenis der Heeckerens wordt nog
moeijelijker na te gaan, omdat de naam Eese, Ehze, Heze en
Hees door. zeer verschiffende goederen gedragen werd, en er ook
in den omtrek 'van Vollenhoven, een geslacht van der Eese bloeide,
dat met de Geldersche van der Eese’s in geen betrekking stond.
Zeker behoorde de Eese bij Almen aan Erederik van Heekeren,
die in 1320 stierf en aan diens zoon, mede Frederik geheeten
en beurtelings van He k e r e n of van der Es e genoemd, die
als het hoofd van een der beide partijen in Gelderland bekend
is, en daaraan zijn’ naam verbond. Hij stierf in 1357. Zijn zoon,
insgelijks Frederik genoemd, huwde Luitgardis van Voerst,
vrouwe van Rechteren, en werd het hoofd van dien tak der
Heeckerens, die nog voortleeft in de familie van Rechteren. Met
Eese heeft hij zijn’ broeder Johan beleend en, na diens dood
waarschijnlijk, de kinderen van een’ anderen broeder, Jacob. Tot
1512 bleef het goed aan de Heeckerens, toen ging het aan Rey-
ner van Coevorden over, zusters zoon van Henrik van der Eese
van Gramsbergen en Agnes, vrouw van Vincentius van Buren, beiden
kinderloos gestorven. Sedert 1566 behoorde het aan de ba-
ronnen van Lintelo. Omstreeks 1610 werd er een prächtig huis
gebouwd. Slichtenhorst noemde het „een wonder van ’t Graef-
schap ende wegens zyne weytsheyd meer gelykende op eene Vor-
stelyke dan op een edelmans woningh.” ’t Was dan ook, naar
de af beeldingen, een groot en schoon huis, en hoe uitgestrekt
het was, blijkt wel hieruit, dat het tegenwoordige, nog altijd
groote huis, niet meer dan de linkervleugel van het geheele ge-
bouw is. Toch beweerde een ooggetnige, dat.de luister van het
oude kasteel door het nieuwe nog niet was bereikt, zooals uit
de grachten en uit andere overblijfselen bleek. Van dit oude slot
zijn onder het tegenwoordige huis nog kelders over.
Na den dood van Christiaan Carel van Lintelo in 1736, kwam
de Eese achtereenvolgens aan zijne dochters, waarvan de eene met
M. C. J. van Ripperda, heer van Vorden, de andere met T W.
1 3 *