264 BOLENSTEIN.
opgetrokken, met brug en voorplein, en een koepeltorentje op
het dak. Hoewel gemoderniseerd en gewit, draagt dit gebouw
toch de kenteekenen eener oude ridderhofstad, — gelijk het ook
is. ’t Is B o e l e s t e i n of Bo i e s t e i n , dat als adellijk huis in
de 14de eeuw aan een geslacht de Bo l e of van B o l e moet
hebben behoord, en van hen overging op het adellijk geslacht
Sna ef , dat den naburigen Snaefsburg bezat en gezegd wordt
uit Hongarije afkomstig te zijn. Splinter van Nyenrode kocht het
slot in 1458, en hij schijnt er een’ niet geringen staat te hebben
gevoerd. Althans, hij had er in dienst een’ onder- en een’ boven-
kok, een’ bottelier, een’ kamerling, een’ jager en een’ schipper.
Die schipper althans was niet alleen weelde. Bij afwezigheid van
alle openbare vervoermiddelen en bij den dikwijls zeer siechten
staat der wegen, moesten de bemiddelde Yechtbewoners er wel
een eigen schuit op na houden. Zoo was het nog lang daarna.
vMijn schuit vertrekt en dus moet ik eyndigen” , schreef in 1781
de Heer Huydecoper van Maarseveen aan Joachim Rendorp, van
den huize Doornburgh. Jsj- Na de Nyenrodes waren Snellenburgs
en van Zuilens eigenaars van Bolenstein, en behoorde het aan
de patricische familie Godin. Toen Claas Bruin het zag, was het
de bezitting van Jacob de Malapert, Heer van Jutfaas en Plet-
tenburg. Aan de verwoestende hand der Franschen schijnt het
ontkomen te zijn, omdat de Godins in het Sticht te huis behoor-
den, al had een tak der familie zieh in Amsterdam gevestigd.
Het gold in ’t begin der 18de eeuw voor //een zeer vermakelijk
huis wegens zijn geboomte en speelhuis aan de Vecht”, maar het
had destijds vrij wat minder aanzien dan tegenwoordig. Het lag
toen niet in eene gracht, en het statig houtgewas, dat het nu
omringt, was nog schraal en dun; natuurlijk was het bovendien
zooveel mogelijk geknipt en geschoren. De Heer T. H. Abels
van Waveren, wiens weduwe het nog bewoont, heeft het voor
eenige jaren smaakvol herbouwd.
Als wij de aaneengeschakelde huizen van Maarseveen achter
ons hebben, dan blijkt het ons allengs meer, dat de raad goed
was, om dezen kant der Vecht te kiezen. ’t Ontbreekt ook aan
6ESI.00PTE PLAATSEN. 265
de overzijde niet geheel aan buitenplaatsen; Ha r t e v e l d zien
wij reeds spoedig, met de nieuw gebouwde R. C. kerk ernevens,
maar overigens merken wij op, dat de straatweg grootendeels
längs uitgestrekte weilanden loopt. De sloopers hebben hier vrij
spei gehad. Onder den moker viel S o e t e n d a a l ,
zo wel gelegen,
zo net gebonwd, zoo schoon beplant:
en whet lommer zijner laan versiert de boorden van dezen vliet”
niet meer, naar den wensch van Claas Bruin. Ook kunnen wij
het huis niet weer vinden, dat op de kaart van 1709 B i j l e v e l d
heet en dat ik houd voor de woonplaats van dien Heer Bijleveld
, wiens verdienden lof de dichter niet verzwijgen kon, toen
hij Soetendaal voorbij was, — Heer Bijleveld
Die menig Slot en schoonen Hof
(Zijn roem moet aan de sterren stijgen)
Door zijne yoorspraak heeft verschoont,
En hen, naast God, den brand ontrhkte,
maar wiens dienst siecht beloond werd, daar f/een schijnvriend,
ja, een onderdrukte in dit geval” , hem in haat zocht te bren-
gen. ’t Schijnt, dat de Heer Bijleveld een priester was, die tijdens
de Fransche bezetting in Utrecht veel invloed had en dat er
godsdiensthaat in het spei was. De verhouding tusschen Protestanten
en Gatholieken was trouwens in die dagen zeer gespan-
nen. Overigens is de geschiedenis, waarop Bruin zinspeelt, mij
onbekend.
Daar zijn aan dit gedeelte van den straatweg nog eenige
plaatsen gesloopt, maar ook in de beste dagen der Vecht lagen
,;aan de klei”, tusschen Maarsen en Breukelen, op verre na zooveel
landhuizen niet, als elders in deze streek, en veel minder
dan längs het zandpad, dat wij volgen en waar nog meer dan
een voortreffelijk buitengoed is gespaard gebleven. Hier ligt het
van ouds vermaarde D o o r n b u r g , door de //tiende zanggodin”,
de dichterlijke boekverkoopster Catharina Lescaille, verheerlijkt,