termolen door een tak der Geule in beweging wordt gebragt.
Längs een’ hoogen rnuur brengt ons het padnaar een tweede
brug over de Geule zelve, en wij treden het stedeken binnen.
Hier stond vroeger de Geulpoort, en aan dezen kant van Valken-
burg rezen zware muren op, die aan weerskanten van de poort
tot de nog bestaande, destijds sterke huizen h e t B a t en de
Ha i d e r zieh uitstrekten, terwijl tusschen de poort en het Bat
nog een vierkante toren_ stond. Zoo was de stad aan den kant
der Geule versterkt. De groote muur liep verder van het Bat
naar den kasteeiberg, beklom de hellingen der rots, beschermde
de achterzijde van het slot, en daalde vervolgens weer naar
beneden, oin zieh eindelijk bij de Haider aantesluiten. In de
vlakte was de muur door een breede gracht verdedigd. De nog
bestaande Birkel- en Grendelpoorten, aan den voet der rots, gaven
toegang tot de stad, terwijl bovendien nog vier andere poorten
worden genoemd. Yijf torens, tusschen 1456 en ’66 gebouwd,
versterkten den zwaren ringmuur, die het tegenwoordig tegen
de geweldige kanonnen zeker geen uur zou uithouden^’: inaar
bij de gebrekkige belegeringsmiddelen van vroeger dagen meer
dan eens stad en kasteel tegen overmagtige vijanden heeft verdedigd.
Een stuk van den muur is nog tusschen de Haider en
het kasteel overgebleven, evenals er tegen de helling der rots
nog een en ander van te zien is, als men den weg naar Sibbe
opgaat.
Aan de hoofdstraat, die wij binnentreden wanneer wij de brug
zijn overgegaan, liggen de voornaamste gebouwen van Yalkenburg,
de kerk en het raadhuis, de beide middelpunten van het gemeen-
telijk leven. Maar de kerk is van de straat af niet te zien. Zij
is gebouwd op een pleintje, waartoe een kleine poort toegang
geeft. Het raadhuis daarentegen vertoont zieh onmiddellijk met
zijn stoepje en zijn op pilaren rustend balkon boven de deur,
met de trapgevels van zijn zijmuren. In de onmiddellijke nabijheid
der vertegenwoordigers van de beide groote magten, kerk en
Staat, huist een derde magt, wier invloed vooral in de laatste
jaren zieh in altijd klimmende mate gelden laat, de p os t , die
de gemeenschap met de gansche wereld onderhoudt. Zij is in
Valkenburg zeer bescheiden gehuisvest. Eindelijk vindt gij hier
een der middelpunten van het gezellig leven, het hotel l’ Empe-
reur. Overigens biedt de hoofdstraat u niet veel te zien, dan
een dubbele rij van burgerwoningen, voor een deel uit de op-
schriften en uitstallingen als winkels of huisjes van ambachts-
lieden kenbaar. Des morgens vroeg openen zieh de groote, ronde
deuren, die gij hier en daar opmerkt, voor het vee dat zijn weide
gaat opzoeken en Vavonds terugkeert naar den welbekenden stal.
Yeel drukte op straat is er niet, maar van tijd tot tijd dreunen
de muren door de zware kar, die de mergelsteenen uit de groeven
naar het Station brengt, en dan klinkt vriendelijk | geklingel van
de schel aan den halster van het paard, begeleid door het vrolijk
deuntje, dat de geleider met zijn zweep in de lucht klapt. Levendig
is de passage niet , maar toch drukker, dan b. v. in het jaar
1460, toen er waren doorgereden 388 wagens, dat is iets meer
dan een per dag. ’t Mas toen een zaak, waar wel op gelet werd ,
want de opbrengst der toi moest een niet onbelangrijk deel uit-
maken van de inkomsten van den Heer en van de stad. De Heer
kreeg van iederen wagen een »alt moirken”, en de stad drie,
wat gelijk stond met zes //fleguten”. In dat jaar had de stad van
de toi getrokken 11 rijnsguldens, 34 boeschen, 6 fleguten en 3
halder. Gij bemerkt, dat wij in elk geval reden van blijdschap
hebben, dat meri tegenwoordig in het land van Valkenburg ten-
minste met francs en sous rekent en wij ons niet eerst behoeven
te stellen op de hoogte van de muntspecien. Wij zouden nog
wel eens in de war raken, eer wij genoegzaam waren doordron-
gen van de wetenschap, dat een b o e s c h gelijk is aan zeven
f l e g u t e n of mi j ten en aan drie-en-een-half a lt m o i r k e n ,—
dat twee boeschen een’ wi s c h p e n n i n g uitmaken en twee en
een vierde boesch zooveel is als een s t u i v e r , vijf boeschen
zooveel als een v l eem s c h , en twee vleemschen zooveel als een
aide g r oo t , dat zes aide grooten een’ g r o ö t v l e ems c h
maken en twee-en-een-kwart groot vleemsch een r i jnsguIde n.
Een opbrengst van ruinl elf rijnsguldens zouden wij niet veel