karakteristieke is het Oostelijk gedeelte. De trapgevel, die vol-
gens oude af beeldingen aan het zeer breede front wat afwisseling
gaf, is weggebroken en vervangen door een doorloopende platte
lijst. Hamen met groote ruiten werden overal aangebragt, en de
witkalk bedekte alles, wat steen is. De brug.maakte plaats voor
een aarden dijkje, de poort met zijn zijgebouwtjes voor een
houten hek. Ook inwendig ontnam het overal geplakte behangsel-
papier alle karakter aan de oude kamers en zalen. ’t Merkwaardigst
is nog de groote zaal, de voormalige gerigtszaal der hooge heer-
lijkheid, in wier ramen de geschilderde wapens zijn bewaard
gebleven. De gewezen kapel daarboven, in der tijd voor de gods-
dienstoefeningen der. R. Katholieken iugerigt, zoolang het huis
aan de Duivelands behoorde, is door beschot en zoldering onken-
baar geworden. Boven in den toren aan den Westgevel is nog
een kleine gevangenis over.
Een vrij groot plein, met iepen beplant, scheidt het ,slot
met zijne aanhoorigheden van de dorpslaan, waar iepen en popu-
lieren elkander afwisselen en waaraan de pastorie, de school,
het gemeentehuis en de herberg liggen. Tegenover de laatste,
nevens het slotplein, ligt de kerk. Een zware linde, wier kruin
en stam de sporen dragen, dat de bliksem ze trof, overschaduwt
het pleintje voor de kerk en den lagen kerkhofmuur. Het kerk-
gebouw zelf is tamelijk groot en in den gewonen stijl opgetrok-
ken, met koor en toren, inet spitsboogramen en steunbeeren.
Opmerkelijke bijzonderheden heeft het uitwendige niet, tenzij
dan, dat de toren met zijn hooge, scherpe spits aanmerkelijk
naar voren overhelt. Maar dat zal wel niet in het plan van den
bouwmeester hebben gelegen. Achter de kerk ligt de nienwe, van
sparren omringde begraafplaats, die het oude kerkhof rondom het
bedehuis verving. Inwendig verdient de Rhoonsche kerk alleszins
een bezoek. ’t Is een net en vriendelijk gebouw, dat goed onder-
houden wordt. Onder de zerken, waarbij er zijn van hoogen
ouderdom, is vooral eene zeer schoon bewerkte zerk opmerkelijk.
Zij ligt in het koor en draagt het beeid eener abdis, met den
kromstaf in de hand, en vermeldt in het omschrift, dat hier het
stof rust eener dochter uit het edel geslaoht „de Rhoeden,”
a b a t i s s a huj us l o c i (abdis dezer plaats). Heeft te Rhoon
eertijds eene abdij gestaan? Niemand heeft daar ooit van ge-
hoord. Geen enkel bewijs is daarvoor bij te brengen. Maar van
1497 tot 14 Junij 1527 was Adriana van Rhoden abdis der
abdy Leeuwenhorst. Na de opheffing van het geestelijk gesticht
is haar grafzerk herwaarts overgebragt.
Deze zerken rnoeten gezöcht worden; maar wat onmiddellijk
bij het binnentreden de aandacht trekt, dat is het schoone monument,
dat regt tegenover den ingang aan het eind van het koor
is geplaatst en wel door Portland’s zoon zal zijn opgerigt. ’t Is
een tombe van zwarten toetssteen met geel marineren rand,
rustend op twee liggende sphynxen. Op de tombe ligt een
hermelijnen mantel, waarop een omkranst doodshoofd en twee
schreijende kinderen, benevens de wapens van Villiers en Temple,
Bentinck s beide gemalinnen. Daarboven prijkt het wapen van
Bentinck, omhangen met het teeken der orde van den Kous e -
band, gehouden door twee leeuwen en gedekt met kroon en
heim teeken. Dit alles is van wit marmer, uitstekend van schik-
king en bewerking, en rust tegen een roodmarmeren obelisk, die
op haar’ top een witte urn draagt. Een opschrift wordt vruchte-
loos gezöcht, evenals de naam van den ontwerper, maar het
geheel is een voortreffelijk gewrocht van beeldhouwkunst, een
hoog te waardeeren sieraad van de eenvoudige dorpskerk.
Bij dit grafteeken hangen een drietal rouwwapens met het
schild van Bentinck en zestien kwartieren. Het eene, dat 13
October 1774 als den datum van overlijden aangeeft, is van
graaf Willem. Het tweede is van diens oudsten zoon Christiaan
Frederik Anton, die 1 April 1768 overleed, het derde van
Charles Jan Bentinck, geboren in 1708.
Het dorp Rhoon heeft herhaaldelijk veel geleden door brand
en water. De 6de Februarij 1489 was een noodlottige dag. Een
bende Hoekschen uit Rotterdam overvielen en plunderden de
plaats, dyongen de inwoners met hun wagens de geroofde goe-
deren te vervoeren, en pleegden hier en elders allerlei moed