Landvolk” te worden. Het bleef hem genoeg, de zanger te zijn
van en voor zijn geliefd Gelderland. Hij had in zieh de gave
om veel meer te wezen! Hij had regt op een zeer hooge plaats
onder onze vaderlandsche dichters. Heeft hij die ingenomen? Zijn
Staring’s gedichten misschien niet aan even velen onbekend, als
het Almensch kerkje? De uitgave zijner gedichten door Beets en
“ de toelichtingen van dien smaakvollen pair des Gelderschen zangers,
hebben Staring zeker meer bekend en gemakkelijker te genieten
gemaakt. Toch is hij nog niet populair geworden, gelijk hij ’t
verdient. Kort en gedrongen, — soms wat al te gedrongen, —
gespierd, — soms tot duisterheid toe, — eischt de lezing van zijn
werken inspanning, en de menigvuldige schoonheden van den
eersten rang laten zieh vinden, maar dringen zieh niet op. Staring
ligt wat ver van den weg, in wiens nabijheid d e . stroom onzer
beschaving vloeide. Men kwam niet zoo dagelijks met de schare
der gevierde dichters en prozaisten in de streken, waar zijne Muze
bij voorkenr vertoefde, waar de frissche geur der dennen waait
en de groote heidevelden zieh uitstrekken, waar de aloude have-
zathe ligt verscholen onder honderdjarige eiken en waar op de
zandige akkers maar een middelmatige oogst het zweet des landmans
loont.
En is de poezij van Staring niet het beeid van het gewest,
waar hij woönde? De Graafschap behoort evenzeer tot de afge-
legene, min bekende streken, waar de groote weg niet doorliep,
waar de stroom der reizigers verre bleef. Rijk aan schoonheden
was het landschap, maar aan schoonheden, die gezöcht moesten
worden in het zweet des aanschijns en wier bescheidenheid zieh
niet opdrong „aan ländzaat en aan vreemden”. Wat Beets voor
Staring is geweest, dat is de spoorbaan geworden voor de Graafschap.
Zij is toegankelijker gemaakt; zij wordt beter gekend en
meer gewaardeerd. Maar wie haar regt wil kennen, die moet
zieh nog altijd inspanning getroosten.
Welnu, voor den gezonden geest is de inspanning zelve reeds
een genot, en haar overvloedig loon vindt zij bovendien in de
schoonheden, in de werken des dichters ontdekt. Voor een paar
gezonde beenen en longen is de flinke wandeling door de Graafschap
ook een genot, dat zijn voldoening niet mist.
„De Graafschap” is een deel van Gelderland. Zij draagt ook
den naam van d en Ach t e r h o e k . Zoo noemen haar de vreem-
delingen, die zieh voorstellen dat daar de beschaafde wereld ten
einde is. In vroeger dagen was dat vermoeden niet gansch ongegrond.
De inwoners noemen deZe streek de Graafschap. In dien naam
is de herinnering bewaard uit den tijd , toen het graafschap Zutfen
nog een afzonderlijk bestaan had, aanvankelijk onder zijn eigen
Heeren, later onder het bestuur der graven en hertogen van Gelre.
Onder de Repnbliek werd het een der vier kwartieren van Gelderland,
maar het behield zijn’ naam in den mond des volks. Het oude
graafschap Zutfen had evenwel niet dezelfde grenzen als het latere
kwartier. Het was deels veel kleiner en minder zamenhangend.
Lang bleven de vier bannerijen, Baer en Bronkhorst, Bergh en
Wisch, haar onafhankelijkheid bewaren, evenals de Heeren vaii
Keppel; en een aantal plaatsen, later tot Gelderland behoorend, —
als de heerlijkheden Lichtenvoorde, Bredevoort, Boreulo, de
dorpen Winterswijk, Zelhem, Aalten, Hengelo, Varseveld, Didam
en anderen — werden eertijds niet daartoe gerekend. Daarentegen
strekten de graven van Zutfen hun gebied over een deel der
Veluwe uit, en over een veel grooter deel hadden zij althans den
jagtban. Hee r e n van Zutfen waren er, voor dat er graven van
dien naam werden gevonden. Naar ’t zieh laat opmaken uit oude
bescheiden, was een magtig en edel geslacht reeds in ’t begin
der l l 4e eeuw in ’t bezit van den bürgt Zutfen aan den IJsel,
met het oude vlek onder de muren van het kasteel en het
daaromheengelegen land. Welligt was een hunner als graaf ,
d. i. keizerlijk ambtenaar, over eene of andere gouw gesteld.
De erfheeren van Zutfen wisten zieh boven de andere edelen
in hun nabunrschap te verheffen in magt en rijkdom en allengs
de territoriale hoogheid met de daaraan verbonden vorstelijke
regten te verkrijgen. In 1046 werd het oude graafschap Harne