tenij, half moestuin. Sierlijk met beeldhouwwerk bedekte vazen
staan tusschen de stamboonen, waarbij ook het overblijfsel van
een berceau een vreemd figuur maakt. Martena-state is een ver-
laten huis, zijn heerlijkheid is een vervlogen heerlijkheid. Ter
zijde van het plein ligt het huis, dat de vermaardheid, die het in
Friesland geniet, veel meer dankt aan den roemrijken naam er
aan verbonden, en aan de belangrijke verzameling van familieportretten
en andere merkwaardigheden, die er eens op berustte,
dan wel aan zijne eigene belangrijkheid. Het front van eene ver-
dieping, boven de keldergewelven, met een zestal nieuwerwetsche
ramen naast elkander, heeft niets opmerkelijks. Alleen de over-
dekte, op bogen rüstende ingang ter zijde van het huis heeft iets
eigenaardigs. Van het binnenplein gezien, heeft het meer karak-
teristieks, met zijne begroeide muren, zijn achtkant torentje en den
puntgevel van den zijvleugel, maar aan bouwkunstige sieraden is
het arm. Ook inwendig heeft het niet veel meer behouden, wat
de aandacht trekt. Het belangrijkst is nog de gang, waarop de
kamers uitkomen, wiens gewelf met festoenen beschilderd is, en
in den zijvleugel een portaal met kruisgewelf en rood gemarmerde
deurposten. Overigens is alles naar den lateren smaak, eenvormig en
eentoonig: groote ruiten, papieren behangseis, gewitte muren en
wat dies meer zij. In enkele kamers zijn van de rijke portretten-
verzameling enkele stukken achtergebleven. Een oud portret met
den naam en het wapen van Worp Ropta, grietman van O. Don-
geradeel, en het jaartal 1542, schijnt niet zonder belang voor
kunst en kunstgeschiedenis. Toen de zalen van het huis nog prijkten
met de afbeeldingen der edele bezitters en hunne hoogadellijke
echtgenooten en verwanten, toen het voorportaal nog met zijn
geschilderde glazen was versierd, toen kostbare of antieke meu-
belen de ledige ruimten nog vulden, toen voor- en binnenplein
nog in orde gehouden en het park er om heen naar behooren
verzorgd werd, toen moet Martena-state een’ uitnemenden indruk
hebben gemaakt, en wij kunnen ons voorstellen, dat de oudheid-
minnaars in Friesland met groote bezorgdheid het huis in 1833
ten verkoop aangeboden en met den moker des sloopers bedreigd
zagen. Eerbiedwaardige herinneringen hechtten zieh aan dit slot.
Het droeg den naam van een beroemd geslacht, het was verbonden
aan de geschiedenis van een’ hoogvereerden edelman. Dat
Duco Martena dit erfgoed zijner vaderen grootendeels verloor en
met zware schulden beladen moest; dat zijn state door Casper
de Robles verbrand en verwoest werd, gelijk de oude Martena-
state in 1515 door de Geldersche partij was verdelgd, dat was
de eere van hem, die zooveel had opgeofferd voor de zaak van
zijn vaderland. Meer dan anderen op hun’ rijkdom, mögt hij roem
dragen op zijn armoede. Maar hier heeft hij niet gewoond. In
plaats van de omstreeks 1572 in de asch gelegde stins, had zijn
schoonzoon David van Goorle, die het zwaar verhypothekeerde
goed had gekocht, in 1584 een nieuw gebouw gesticht. Ook dit
huis stond niet meer dan honderd jaren, en Duco Martena rustte
reeds meer dan tachtig jaren in den grafkelder van zijn geslacht
in de Galileerkerk te Leeuwarden, toen Laes van Burmania,
zijn achterkleinzoon, in 1687 het tegenwoordige huis begon te
bouwen. Twee zijner zonen legden de eerste steenen aan de beide
hoeken van den voorgevel.
De eerste steen van deze hoek heb ik geleijt,
Maer Jezus is de steen des hoeks, waarop mijn herte leijt.
Ulbe Aylva van Burmani a .
Aetat. 7.
en
Ik lagh ’s wercks begin in ’t stof, bouwvallig door den tijd,
Doch ’s herten gront en hoek staet vast in ’s vijants spijt.
Hobbe Laes van Burman i a .
Aetat. 5.
zoo luiden de opschriften.
En het zevenjarig knaapje, dat den eersten hoöksteen heeft
gelegd, groeide op tot een’ man, op wiens bekwaamheid en ka-
rakter heel Nederland trotsch mag zijn, gelijk hij zelf, als regent
en gezant aan het hof van Zweden, de oude namen van Aylva
en Burmania in eere hield en den naam van Friesch edelman hoog
deed schatten. Helaas! reeds in 1727, in de kracht zijns levens,