nen van Hengelo, dat wij van de hoogte, waar wij staan, kunnen
overzien, en de eikenlaan aan den straatweg naar Borne, welks
fabrieken daar ginds, nevens de scherpe torenspits, hun zwarte
rookwolken opzenden boven het donker hout, waartegen de lange,
witte stoomwimpel van den voorbijsnellenden trein zoo krachtig
afsteekt. Op den esch is bet stil, maar niet zoo stil als in de
maanden, waarin bet koren rijpt en de menschenhand weinig te
doen vindt op de groote velden. Daar wordt een wagen met rogge
geladen, ginds drijft de boer den ploeg door het stoppelland,
elders ging een zaaijer uit om te zaaijen en een vogelzwerm volgt
hem nog op den voet. De knollen en de spurrie moeten in den
grond, tot wintervoer voor het vee. Over de late boekweit gonzen
de bijen. Uit de verte klinkt flaauw het geblaat van de schaaps-
kudde op de heide, of het geblaf van den hofhond, die wacht
houdt op het erve. Op het voetpaadje längs den rand van den
esch, of längs het wagenspoor aan zijn’ voet gaan wij voort, tot
onze weg ons weer door lager liggende velden voert en over
een boerderij met een’ schat van kostbaar eikenhout — het erve
Ol th o f — leidt. De boerenplaats daarnevens - | | het Ni jho f —
wier rood pannendak nu zoo kaal te midden der weiden ligt,
was voor eenige jaren eveneens onder kloeke en statige stammen
als verborgen. Ziedaar wederom het oude en het nieuwe. Als
wandelaars trekt ons het Olthof natuurlijk oneindig meer aan;
maar het Nijhof levert veel beter renten, terwijl het eikenhout
1 bij verkoop duizenden guldens opbragt. Gelukkig voor ons en
voor allen, wien ’t om natuurgenot te doen i s , behoort het grootste
gedeelte van den grond in dezen omtrek den Heer van Twickel,
die geen hout laat vallen. Längs onzen weg komen wij verder
ook nog schoone stammen voorbij, als verloren tusschen kreupelhout
en elzenboschjes, hun breede takken uitslaande over den kron-
kelenden landweg, eenzaam, onopgemerkt, zieh zelven genoeg
in hun kracht en majesteit. Straks hebben wij een zonnig gedeelte,
door een jonge beukenlaan, längs een bloeijend heideveld,
op wier donker paars- en roodbruin de schapen als witte stippen
zijn verstrooid, en aan den zoom der heide verhelfen zieh de zuilen
van het bosch. Wij moeten nu linksom de lange dennenlaan door ■
maar het loont de moeite, vooraf ons nog eens regts te wenden,
dit voetpad längs, dat ons te midden van een echt Twenthsch
landschap brengt. Hier is weer een rijkdom aan eiken, met eis
en wilg en berk afgewisseld, — hier de overoude boerenhuizen,
met hun van planken en latten getimmerde schüren, op het ruime
grasveld, waaruit de zware boomstammen oprijzen, met de aarden
omwalling, die het erf omringt: de oude Saxische hoeve, honderden
van jaren onveranderd gebleven, .... hier de holle weg
tusschen de hooge esschen, längs wier steile kanten warbosschen
van braamstruiken en wilde rözen groeijen en bloeijen, — hier
het zandspoor, slingerend over het boschplein, waar het roodbonte
vee voedsel en schaduw zoekt, — hier, door rijzige dennen af-
gesloten, de frissche weide, in wier midden een geheimzinnige
waterplas de graauwe eikestammen met hun hooge kruinen weer-
spiegelt, —• hier längs den weg overal de heerlijke koningen des
wouds, boven het digte struikgewas zieh fier verhelfend, alleen
staande of in groepen vereenigd, soms met een’ mantel van
klimop om de forsche leden, vaak met weelderige ranken van
kamperfoelie omslingerd, of met de smetteloos witte kelken der
winde gesierd. Dit wonderlijk schoone landschap behoort tot de
boerschap Buren en ligt aan een der binnenwegen van Borne
naar Twickel. Die weg leidt ons dan ook van zelf naar de dennenlaan
terug, die wij zoo even hadden bereikt, en die ons naar
het eigenlijk bosch van Twickel voert. Hoe onvergetelijk is die
laan voor wie haar zagen, badend in den gloed der avondzon!
Als gloeijend goud tintelt het achter ons, waar de ingang vrij spei
aan de zonnestralen laat. Krachtig rood zijn de ranke stammen
en de kronkelende takken getint; als geschakeerd van bruin en
donkergroen fluweel is de grond met zijn tapijt van veerkrachtige
naalden en donzig mos. Als het bruisen der zee in de verte
ruischt het door de wiegelende toppen; gezondheid en levenskracht
wordt u toegevoerd door ieder windje, dat den harstgeur
der dennen tot u overbrengt. Laat ons niet te veel haast maken.
Laat ons met volle teugen genieten. Maar' toch ook niet te lang