’t Is schrale grond, en het hout is meerendeeis nog vrij jong.
Toch hebben wij ook heden gelegenheid, het eigenaardige van
onze vaderlandsche landschappen optemerken, die, wat zij in
verhevenheid missen, vaak door treffende lichteffecten ruimschoots
vergoed zien. De loodblaauwe lucht, die over de bosschen en
velden hing, heeft zijn belofte — of zijn bedreiging — vervuld:
zijn belofte aan den dorstenden akker des landmans, zijn bedreiging
aan den wandelaar, wien hij een duchtig nat pak profeteerde.
Een onweder is losgebarsten, en met stroomen viel de dikke
zomerregen neer. Nu is de bui voorbij. Mensch en dier, voor
den stortvloed gevlugt, komen weer te voorschijn. Ook wij verlaten
de gastvrije, maar op den duur wat rookerige schuilplaats in de
boerenwoning met zijn smeulend rijshout- en plaggenvuur, en wij
ademen weer raimer in de frissche buitenlucht. Hoe heerlijk is
het nu buiten! Wat is alles verkwikt en herleefd! Hoe trillen
de zware, vonkelende droppels aan de dennenaalden, hoe vrolijk
steekt het helder groen hunner jonge loten af tegen de fijne
tinten der lucht! Wat prächtige mengeling van lei- en rosekleur
speelt daar in de wegdxijvende wolken; hoe teederis hetblaauw,
dat allengs zieh toont en uitbreidt! Hoe scliittert het water in
de sporen van den witten grindweg in het licht der doorbrekende
zonnestralen, hoe blinken de bladeren der struiken; hoe vol
majesteit ligt daar de groote, purperen heide! De dreigende vijand
bleek toch ten slotte ook voor den wandelaar een weldoend vriend.
Met volle teugen geeft hij hem verfrischte levenslucht te genieten,
en een eenvoudig landschap herschiep hij in een tafereel vol
wonderbare schoonheid.
Na een wandeling van om streeks een uur •— het oponthoud
door de bui niet medegerekend — kondigt ons een fraaije spar-
renlaan de nabijheid van een buitengoed aan. Het verrast ons
in zoover niet, omdat wij juist dezen weg kozen om de wille
van het huis Ross, waar hij ons voorbij zou leiden. Wij hadden
anders een korter pad door de heide naar Yerwolde kunnen
zoeken. Het huis Ross, aan Mevr. de wed. van Rappard behoorend,
is geen oud adellijke havezathe; geschiedkundige herinneringen
zijn er niet aan verbonden; door bijzondere pracht munt het
ook niet uit onder de landgoederen der graafschap. Niettemin,
een bezoek is het wel waard. Het geeft den indruk van eene
vrolijke, vriendelijke woning, en met zijn sierlijk aangelegd plant-
soen, zijn heldere waterpartij, zijn ruime grasperken en breede
wandelpaden, met. de nieuwe villa van den Jonker op eenigen
afstand van het hoofdgebouw, met de statige lanen van eerwaar-
dig hout, die het park omringen> vormt het eeli bekoorlijk ge-
heel en neemt het , zoo geen eerste, dan toch een waardige plaats
in onder de landhuizen dezer streken , en het toont wat met
tijd en zorg en geld van den schralen grond der graafschap is
te maken. Dat eik en beuk er welig willen groeijen, dit zagen
wij reeds menigmaal, en dit zullen wij nog wel meer zien.
Niet zeer ver van het huis Ross komen wij op den grindweg,
tusschen Laren en Almen. Het eerste dorp ligt regts, het laatste
links. Wij gaan ter regter zijde en hebben Laren spoedig bereikt.
Wij hebben ’t ook spoedig gezien. Reeds op eenigen afstand is
’t in zijn geheel bijna te overzien, want het ligt tamelijk bar en
open in het veld. Het meest in het oog vallend gebouw, dat
reeds van verre zigtbaar is, regt tegenover den grindweg, zou
u in den waan brengen, dat het juist-kermis is en een gezelschap
reizende artisten er zijn’ schouwburg had opgeslagen. Gij zoudt
u e ven wel vergissen. Het blijkt u later, dat het de kerk van
Laren is. De bouwmeester, die in 1835 de gesloopte kapel der
beide Ewaldussen. door een nieuw bedehuis moest vervangen,
schijnt voor een’ kerkgevel geen passender model te hebben ge-
vonden dan het front van een kermistent.
Laren kan eene zeer oude plaats zijn, al is het niet het
H l ara, dat reeds in 855 wordt genoemd. — Dit lag in de
Gouw Fl e h i t e , in het latere Eemland.:.4^,:’t Is tegenwoordig
de hoofdplaats eener zeer uitgestrekte, gemeente, die zieh in
wijden kring rondom Lochern uitbreidt. Zijn wij eens in het dorp,
dan valt zoowel de plaats als de kerk ons niet tegen. ’t Ziet er
goed onderhouden en welvarend uit en, zooals de weg te mid-
den der huizen slingert, ontbreekt het er aan aardige dorpsge