pleging van schont en sohepenen. Het grondgebied is verdeeld
tusschen den bisschop en den graaf van Holland, gelijk het dit
tijdens de Repnbliek bleef tusschen de souvereine gewesten Utrecht
en Holland, gelijk ook nu nog tusschen de provincien Utrecht
en Noord-Holland. En al wisten wij het niet, wij zouden zonder
veel gevaar voor vergissing kunnen vermoeden, dat een grens-
streek als deze, waar Holland en het Sticht elkander raakten,
het tooneel van voortdurende onrust en botsing moet zijn geweest.
Sterke kasteelen moeten hier zijn gebouwd geworden, en ver-
woest, en wederom hersteld, en wederom afgeworpen. Strijdige
belangen moeten hier in den tijd der Republiek vaak verbittering
en naijver in het leven hebben geroepen. En zoo was het ook
inderdaad.
De Yecht heeft hare geschiedenis. In de kronieken staan de
namen opgeteekend van menig vasten bürgt, voor graaf en bisschop
om strijd een begeerlijke prooi, om eigen grens te dekken,
om des nabuurs land te verontrusten. Menigmaal kraaide de
roode haan boven de torentinnen dier edele huizen, die nog als
ridderhofsteden hier hun daken verhelfen, en om hun grijze
muren suizen de verhalen van bloedigen strijd.
Daar kwam een tijd, toen keizer Karels magtige hand de
vijandige gewesten tot vrede dwong. En daar kwam een tijd
van verbroedering, toen de loop der jaren de oude veeten had
doen vergeten en de nood der tijden tot den gemeenschappelijken
strijd tegen aller vijand riep. De Spanjaarden hadden verderf en
verwoesting gebragt in de dorpen aan de Yecht, niet vragend,
of zij tot Hollandsch, of tot Stichtsch grondgebied behoorden.
Maar allengs werd het tooneel des oorlogs naar meer verwijderde
gewesten overgebragt, en stonden Stichtenaars en Hollanders
zamen in het hamas, het krijgsrumoer ontrustte de boorden der
Vecht niet meer. Maar het noodlottig jaar 1672 kwam. De
Franschen waren in Utrecht en hieven er twee jaren genesteld.
Hier hep de weg, die hen in het hart des lands moest bren-
gen, en aan' de Nieuwesluis, waar Holland grensde aan het
Sticht, lagen de sterke schansen, die den vijand het doordringen
beletten. Wat tusschen de Nieuwesluis en de stad Utrecht lag,
dat moest wel treurig de hebzucht en den overmoed der over-
weldigers ondervinden! Overal blaakten de puinhoopen der ver-
brande dorpen, der met buskruit verwoeste kasteelen. Ook die
droevige tijd ging voorbij, en nu brak voor de Vecht een tijdperk van
ongekenden luister aan. De rijke Amsterdamsche kooplieden en
regenten zöchten gaarne aan dezen frisschen stroorn en te midden
dezer welige velden verpoozing van hun bezigheden en zorgen.
Jaar op jaar verrezen nieuwe en telkens prächtiger lustverblijven,
en omstreeks anderhalve eeuw was de Vecht een der uitnemend-
ste lustwaranden der Vereenigde Provincien. Nog eens, in 1787,
trokken vijandelijke legerbenden längs zijn oevers. Nog eens hoordé
de' Vecht het gedonder van het geschut. Maar in dien oorlog met
Pruisen, die met veel meer dan een schijnoorlog was, heeft de
landstreek weinig geleden. De politiek zoowel als de strenge krijgs-
tucht m het leger der overwinnaars maakten den druk des oorlogs
niet zwaar, en toen de vrede was gesloten, had de Vecht
wel geen zegeteekenen van heldhaftigen tegenstand, maar toch
ook geen litteekenen van feilen strijd te toonen.
Thans is de goede tijd voorbij. De Vecht is niet meer wat
zij geweest is. Maar niet weinig, wat aan die dagen barer groot-
hexd herinnert, is nog overgeblev.en, en wie haar rijke, bloeijende
dorpen gadeslaat en de nieuwe landhuizen, die in de laatste jaren
zijn gebouwd, die ziet wel, dat de omstandigheden zijn veran-
derd, maar nog niet, dat er een tijd van kwijning en van ver-
val is gekomen.
In Utrecht houden wij ons niet op;
Verschoon me, o Bisschoppelijke Stad,
Dat ik u nu niet aan kan spreken!
ZOO zeggen wij met Claas Bruin ,, en wij spoeden ons tot bui-
ten de Weerd-barriere en de brug over, die de lange voorstad,