der kerkvoogdij. Tal van wapens der Haersma’s en aanverwante
geslachten, op de glazen geschilderd of tegen de wanden opge-
hangen, maken het belangrijkste van het inwendige uit. In den
revolutietijd waren de geschilderde glazen bij tijds weggenomen
en geborgen, zoodat zij den storm hebben overleefd, waarvoor
de wapens en titels op de grafzerken bezweken. De Commissie
van Adviseurs had een zeer schoon plan tot restauratie van het
gebouw gezonden, maar de hooge kosten schrikten van de uit»
voering af. Trouwens, als ’t mij vergund was ongevraagd ad-
vies te geven, dan zou het zijn, de kerken als die te Oudega,
waarvan er in Friesland velen zijn, aan de kerkvoogden aan te
bevelen, om alle krachten, zooveel noodig en mogelijk, te kun-
nen besteden aan de restauratie van eene hoogst belangrijke
kerk, welke wij zullen bezoeken, die te Rinsumageest, met haar
krypt of krocht, voor zoover ik weet, onder de dorpskerken van
ons vaderland eenig in haar soort en ook nog om andere redenen
opmerkelijk, gelijk wij te zijner tijde zullen zien.
Aan de kerk van Oudega is eigenaardig de hooge, zware,
grootendeels tufsteenen toren met steenen spits. Van hoe hoogen
ouderdom dit gevaarte ook möge wezen, toch is de kerk blijk-
baar nog ouder. De ronde bogen, die den Westmuur versieren,
liepen vroeger waarschijnlijk door en zijn later afgebroken door
een’ hoogen boog, die in dien gevel werd aangebragt. Men kan
dit een en ander opmerken, omdat de toren niet aan de kerk
is verbonden. Aan den voet is de afstand gering, maar bij de
helling van den toren naar het Westen is hooger op de klove
tamelijk breed, ’t Laat zieh denken, dat de toren oorspronkelijk
tegen de kerk werd aangebouwd, men kwam toen door een
nog aanwezige 'opening van de zoldering der kerk op de eerste
verdieping van den toren, — maar allengs door verzakking er
van is afgeweken. Men verhaalde ons, dat het gevaarte nog bij
het luiden der klokken zooveel overhelt, dat men de hand wel
tusschen den toren voet en het fundament kan brengen. Maar
geen nood /' dat hij omvalt! Zie eens, hoe hecht het muurwerk
in elkander zit, als tot een’ klomp van tufsteen gegoten! Zie
eens, hoe zwaar die gewelven zijn, waarop de tusschen kerken
torenmuur geplaatste ladder ons brengt! Wij kunnen ons
voorstellen, hoe zulke torens tevens vaste bürgten konden zijn,
waar het landvolk een stroopende bende kon ontvlugten, waar
een handvol strijders een geregeld beleg konden doorstaan. Als
de proviand maar niet ontbrak, wat zou dan staal of vuur vermögen
tegen dezen steenklomp, die van zijn voet tot zijn spits
nergens een mikpunt ten aanval aanbood?
Het betrekkelijk kleine en eenvoudige kerkje wijst op de l l de,
uiterlijk de 12de eeuw. Veel jonger is de toren vermoedelijk niet.
Ik zou dat stevig en statig gevaarte gesticht achten door de vermögende
adellijke personen, die hier in den omtrek woonden.
In de zwaar gewelfde ruimte gelijkvloers vindt gij, als gij aan de
schemering, die er heerscht, wat gewend zijt, een overblijfsel van
oude regtspleging, — het „blok” of de „stok” , twee zware, op
elkander sluitende planken, met gaten voor hoofd en beenen. Dat
is uit den goeden ouden tijd, toen de grietmannen nog op hun
lang verdwenen slot, ten O. van de kerk, later op ’t omstreeks
1664 gebouwde Gr o o t - H a e r s m a - s t a t e woonden, en het geregt
in de dorpsherberg werd gehouden. Gij vindt daar in den gevel
nog het beeid der geregtigheid. Pruttelaars beweerden misschien
wel eens, dat de geregtigheid wel er buiten, maar niet er binnen
was. Maar er zijn altijd menschen, die wat aan te merken
hebben! De oude tijd was immers de g o e d e tijd, dien velen zoo
hartelijk terugwenschen!
Op het kerkhof werden voor en na een groot aantal steenen
doodkisten opgegraven. Eene er van, in 1817 gevonden, bevatte,
blijkens de kruisen, waarmee het inwendige versierd was, het
lijk van een’ hoog geplaatst geestelijke.
Wij kunnen nu eens gaan zien, of soms de moker des sloo-
pers iets van Groot-Haersma heeft overgelaten. „Staat er nog iets
van?” „Mets, dan eene oude poort.” Nu, eene oude poort