droegen de kenmerken van weinig ontwikkelde kunstvaardigheid.
Niettemin was het een belangrijke ontdekking. Zij zijn natuurlijk
ouder dan de kerkbrand van 1615, maar hebben toen blijkbaar
niet, of althans niet veel geleden. Wanneer zij hier werden aan-
gebragt, is onbekend. De pastoor Stefanns van Vorden zag, na
1391, door zijn ijverige pogingen de tot dus ver vrij arme kerk
van Lochern in- en uitwendig veel in aanzien toenemen, en wel-
ligt is hij de schenker van het beeid van St. Sebastiaan, hoewel
daartegen strijdt, dat het geknielde beeldje geen geestelijk, maar
een wereldlijk gewaad draagt. Herinnert de ruiter achter St.
Christoforus aan de Ripperda’s , dan zou het waarschijnlijk niet
zijn aan de Ripperda’s van Vorden, die eerst in 1550 dat goed
verkregen, maar veeleer aan die van Weldam, die'sedert 1456
in deze streken gevestigd waren.
Plaatsen, die in hun’ naam de gedaehtenis aan overoude tijden
levendig houden, worden in Lochems omtrek veelvuldig aange-
troffen. Aan sommigen verbindt zieh eene legende. Van een
tweetal poelen in de nabijheid der stad verhaalt de volksover-
levering, dat de Booze er de klokken uit den toren in neersmeet,
die gelnid waren voor dat zij waren gedoopt. De- D u i v e l s -
k o l k e n worden die poelen genoemd, en men zegt dat zij, die
het durven wagen in den Kerstnacht daar te vertoeven, het
gelui der verzonken klokken hooren. Aan den naam van eene
weide aan de Berkel, die ’t in fatsoenlijk gezelschap niet oorbaar
is uittespreken, maar dien de navorschende lezer in Starings
gedichten kan vinden, hecht zieh integendeel geenerlei overlevering,
al laat zieh vermoeden, dat znlk een benaming niet zonder eenige
reden is gegeven. De Pa e s c hb e r g , bij den Zutfenschen grind-
weg, was voor eeuwen wel eene gewijde offerplaats, en de W i 11 e-
w i j v e n k u i l bewaart de heugenis aan de geheimzinnige aard-
geesten, die in het volksgeloof onzer voorvaderen zulk een belangrijke
rol speien. De vreemdeling, die zieh eenigen tijd in
Lochern ophoudt, verzuimt een bezoek aan deze laatste plaats
althans niet. ’t Is een diepe, trechtervormige kuil, tegenwoordig
geheel begroeid. Veel is er eigenlijk niet aan te zien, en wäre
’t niet, dat de wandeling er heen overvloed van schoone gezigts-
punten aanbood, men zou. zieh ligt bij een bedevaart derwaarts
teleurgesteld gevoelen. Wat zou men ook verwachten ? Een k u i 1 ?
Dien vindt gij. Maar ook wi t t e wi jven? Zij vertoonen zieh
sints lang niet meer aan wie de plaats bezoekt, die de overleve-
ring als haar voormalige woonplaats noemt. Het schijnt trouwens
ook niet juist, deze ruime kom in den berg voor een woonplaats
van witte wijven te houden. Naar het oude volksgeloof
woonden zij in de „beiter”, — in de heuvels. Wel komen zij som-
tijds voor als weldadige wezens, die de nijvere huisvrouw des
nachts komen helpen door voor haar te spinnen of anderen arbeid
te verrigten, maar in den regel treden zij als beschermsters der
graven op. In de eenzame heiden moesten de grafheuvels heilig
zijn, waarin de asch der dooden was neergelegd. Wee, wie ze
durfde öntwijden! Hem vervolgden de witte wijven met onverbid-
delijke gestrengheid. Waar witte wijven zijn, daar zijn ook grafheuvels
in den omtrek. Vraag den Twentschen boer, of ergens
in zijn buurt ook grafheuvels zijn, en hij antwoordt: „daor he’k
nooit van heurd, bi mien weten ne’et.” Maar vraag hem, of ze
daar ergens ook „weergaon,” H S of ’t ook ergens spookt, —( en
als hij u dan zulk een plaats aanwijst, dan vindt ge er in den
regel ook de overoude graven. Ook bij de wittewijvenkuil ont-
breekt — of ontbrak althans nog voor eenigen tijd B l i de graf-
heuvel niet. Aan den rand der steilte ligt hij als een kleine, ronde
verhevenheid, en het volk noemt hem d en Ko er bei t . De kuil
zelve kan tot volksvergaderingen hebben gediend, zooals de kuilen
bij Rolde en Grollo in Drenthe. En wilde men gissen, dat in
later tijd soms zwervende benden van heidens en landloopers,
die zoo vaak ook dezen omtrek onveilig maakten, zieh gaarne
hier hebben gelegerd; — wilde men vermoeden, dat zij het hunne
er toe hebben bijgedragen om een voor hen heilzame vrees voor
deze piek in het bijgeloovig landvolk levendig te houden, ik voor
mij zou het niet tegenspreken.
’t Is hier een heuvelachtige streek, rijk aan vergezigten. Niet
ver van de wittewijvenkuil ligt een vrij hooge, kale berg, van