dien wij nu voor een deel volgen. Later genoot dit kerkhof de
treurige onderscheiding van te dienen voor geregtsplaats der heer-
lijkheid Houthem. Het stuk lands draagt dam ook nog den on-
heilspellenden naarn van G a l g e n d r i e s c h . In het Limburgsche,
en waarschijnlijk ook elders, worden de geregtsplaatsen niet zel-
den te midden van oude heidensche begraafplaatsen gevonden.
De kruin van den berg, waar längs de straatweg loopt, was in
vroegere eeuwen bedekt door het groote Ravensbosch, een domein
der Heeren van Valkenburg, dat zieh aanvankelijk van
Meerssen tot Oud-Valkenburg uitbreidde en in het midden der
15de eeuw n0g 300 bunders besloeg, maar allengs gesloopt en
thans geheel verdwenen is. In dit Ravensbosch vond men over-
blijfselen eener Romeinsche villa, evenals in het Rondenbosch,
niet ver van den straatweg, waar in 1864 de grondslagen eener
dergelijke stichting werden ontdekt met hoogst merkwaardige aan-
wijzingen omtrent de levenswijze der bewoners. Een derde, nog
belangrijker villa, die van Herkenberg, digt bij Meerssen, in 1865
opgegraven , lag onmiddellijk aan den Romemschen weg, waarvan
nog enkele sporen zijn aan te wijzen, maar wij komen die op dezen
togt niet voorbij. Aan den straatweg zelven, in het gebucht Stra-
beek met zijn schilderachtige huizen en zijn kloeke pachthoeven,
ligt de groote boerderij, de S t r a b e k e r h o e f , oudtijds een
adellijk huis en de zetel van een edel geslacht, een leen van
Valkenburg. Bij het bouwen van eene schuur vond men er in
1850 urnen en Romeinsche munten. Het blijkt, dat het liefelijk
Geuledal in de eerste eeuwen onzer jaartelling tamelijk rijk be-
volkt moet zijn geweest, en als wij het oog laten gaan over het
landschap, dat reeds bij de nadering van Valkenburg onze aan-
dacht boeide, toen de snelle locomotief er ons door heen voerde,
en dat zieh te meer in zijn bekoorlijkheid voor ons uitbreidt,
nu wij het doorwandelen, dan verwondert het ons niet, dat meer
dan eene Romeinsche familie haar woning hier heeft gebouwd.
Ook toeri reeds slingerde de Geule zieh door de weiden, waar-
over zij frischheid en vruchtbaarheid uitstortte. Ook toen reeds
Stegen de steile wanden van de bergketen, die zij bespoelde,
met hun beurtelings stoute en bevallige lijnen op. Ook toen
keerde de heuvelreeks, aan wier voet de heirbaan was aangelegd,
den scherpen Noordewind. Het moest hier te midden der schoone
natuur een aanlokkende verblijfplaats zijn, terwijl de weiden en
bosschen in vereeniging met bouwlanden en wijnbergen spijs en
drank in overvloed leverden en de groote weg gelegenheid gaf,
zieh alle voorwerpen van weelde en genot te verschaffen, tot
zelfs de oesters toe, die van verre kusten moesten worden aan-
gevoerd.
In later dagen zagen de velden van Houthem, in plaats der
Romeinsche stichtingen, een ander gebouw verrijzen. Wanneer
wij op de hoogte der kerk van Houthem, die een weinig ter
zijde van den weg lig t, een zijpad inslaan, komen wij een aan-
zienlijke huizinge voorbij, in de onmiddellijke nabijheid van het
kerkgebouw. Huis en kerk zijn het overblijfsel der beroemde abdij
van St. Gerlach, in 1201 gestiebt op de piek, waar de vrome
kluizenaar Gerlach veertien jaren lang in den hollen stam van
een’ reusachtigen eik had geleefd. Eens een magtig edelman en
strijdlustig ridder, ontving hij op een tournooi te Gulik het be-
rigt van den plotselingen dood zijner echtgenoote. — Men noemt
haar een dochter uit het Valkenburgsche huis en wijst de piek
nog aan, waar zij met haar’ reiswagen naar beneden zou zijn
gestört. — Die slag deed Gerlach van gezindheid en levenswijs
veränderen. Hij ging in bedevaart naar Rome en van daar naar
Jeruzalem, waar hij zeven jaar vertoefde in dienst van het hos-
pitaal van St. Jan, en teruggekeerd naar zijn vaderland, bragt
hij de laatste jaren van zijn leven in het digte bosch van Houthem
door. In 1172 stierf hij en werd begraven in de kleine ka-
pel, die bij den eik was gebouwd. In 1201 verrees een ruimer
kerkgebouw en een klooster, dat aanvankelijk een dubbel kloos-
ter was, voor mannen en vrouwen, en dat met de abdij van Heinsberg
bleef verbonden, totdat het omstreeks 1225 een zelfstandig be-
staan verkreeg. Sints was het een adellijk jufferenstift. Dochters
uit de edelste huizen waren er opgenomen, vrome schenkingen
vergrootten jaar op jaar de bezittingen der abdij, een groote roep